De 2e Afdeling had taken omtrent:
- dienst van de Rijkslandbouw-, Rijkstuinbouw-, Rijksveeteelt-, Rijksbijenteelt- en Rijkspluimveeteeltconsulenten, de adjuncten, de hoofdassistenten en assistenten voor de binnenlandse landbouwvoorlichtingendienst, dienst van de Zuivelconsulenten;
- subsidies en andere uitgaven ten behoeve van de paarden-, rundvee-, varkens-, schapen- en geitenfokkerij en van de pluimvee –en bijenteelt;
- proeffokstations voor de pluimveeteelt, Rijkslandbouwproefstations, proefboerderijen, plantenziektekundige dienst, van Rijkswege gesubsidieerde land –en tuinbouwproefvelden en proefnemingen;
- landbouw krediet; tuinbouwaangelegenheden, tentoonstellingswezen, Rijkscommissie en Rijksbureau voor de Ontwatering, subsidies aan land –en tuinbouworganisaties;
- uitvoering van de Paardenwet 1918, van de Jachtwet, van de Plantenziektenwet, van de wet van 31 december 1920 houdende bepalingen tot bestrijding van bedrog in de handel in meststoffen, zaaizaden en veevoeder, van de Meeldauwwet, van de Aardappelwet, van de Vogelwet 1912, van de Nuttige Dierenwet 1914, van de Mollen-, Egels- en Kikvorschenwet, en de bepalingen ter uitvoering van de internationale overeenkomst tot wering van de druifluis (phylloxera).[2]