Op 2 juni 1875 wordt de eerste Hinderwet in het leven geroepen met als doel regulerend op te treden bij de bouw en/of inrichting van gebouwen die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken. De afgifte van deze vergunningen, alsmede de controle hierop is een gemeentelijke aangelegenheid. Als gevolg van de Arbeidswet van 1889 treedt de in 1895 vastgestelde Veiligheidswet op 1 januari 1897 in werking. Deze Veiligheidswet formuleert een aantal voorwaarden waaraan bedrijfsruimten en/of machines moeten voldoen. De controle op de uitvoering wordt toebedeeld aan inspecteurs, later genaamd districtshoofden der Arbeidsinspectie. Tegelijkertijd wordt de Hinderwet van 1875 aangepast aan de eisen van de Veiligheidswet en wordt bepaald dat bij de verlening van een hinderwetvergunning de districtshoofden der Arbeidsinspectie de aanvraag voor de vergunning toetsen aan de Veiligheidswet, met andere woorden voldoen de ruimten en/of machines niet aan de Veiligheidswet dan kan de gemeente geen hinderwetvergunning verlenen.