De rechtsvoorganger Adviescommissie voor de Herbouw van de overstroomde gedeelten van Noord-Holland werd in 1916 opgericht door de heer A. Keppler, directeur van de Woningdienst van de gemeente Amsterdam, en een aantal andere deskundigen. In 1914 en 1915 had Keppler incidenteel op verzoek van collega's al eens adviezen verstrekt over esthetische aspecten van bouwontwerpen. De Adviescommissie voor de Herbouw van de overstroomde gedeelten van Noord-Holland was geen lang leven beschoren. In de praktijk heeft de commissie wel het een en ander weten te verrichten. De commissieleden besloten in 1918 om de tijdelijke commissie om te zetten in een meer permanente instelling met de naam Adviescommissie voor Bouwontwerpen en Uitbreidingsplannen in Noord-Holland. Deze adviescommissie stelde zich ten doel om op verzoek van de Colleges van Burgemeester en Wethouders in Noord-Holland adviezen te verstrekken betreffende "de handhaving of de bevordering van de schoonheid van stad en land". Dit kon betrekking hebben op individuele bouwontwerpen, maar ook op uitbreidingsplannen. Daarnaast wilde de commissie zich beijveren voor de opname van de zogenaamde welstandsbepaling in de bouwverordeningen van de gemeenten in Noord-Holland. In de eerste jaren van haar bestaan bleek dat de medewerking van de gemeenten aan de werkzaamheden van de commissie erg wisselend en in vele gevallen min of meer toevallig was. Daarom werd op 15 maart 1927 een contract gesloten met de Afdeling Noord-Holland van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Op basis van dit contract konden de gemeenten zich aansluiten bij de adviescommissie waarvoor zij een jaarlijkse bijdrage betaalden, gebaseerd op hun inwonersaantal, en per bouwontwerp een extra bijdrage, gebaseerd op de hoogte van de bouwsom van het te bouwen ontwerp. Vanaf dat moment kwam er meer regelmaat in de behandelde zaken. Rechtsopvolger: Stichting Noordhollandse Welstandscommissie te Amsterdam.