Het takenpakket van Waterstaat werd onderscheiden in ‘Natte’ en ‘Droge’ Waterstaatwerken.
Natte waterstaatswerken:
- Beleid inrichten omtrent een gecoördineerde verdediging van de rivierdijken en de bevordering van de bevaarbaarheid. Hieronder valt het goedkeuren van vergunningaanvragen, omdat zonder vergunning van het Rijk geen werk ondernomen mocht worden.
- Toezicht houden op rivierbeheer op basis van reglementen (‘op de correspondentie bij ijsgang en hoog opperwater'; later ‘bijzondere riviercorrespondentie').
- Rivierbeheer (opgericht in 1875).
- Dijkbeheer (zoals zeewering, aanleggen en onderhouden van havens) als dit voor het nationaal belang was. In principe werden deze taken uitgevoerd door provincies en gemeenten.
- Subsidiëren van de waterschappen in het belang van goed dijkbeheer.
- Verzoeken goedkeuren voor projecten van landaanwinning of nadere voorwaarden stellen na beoordeling.
- Verlenen van concessie voor droogmakerijen, indijkingen en soms voor verveningen.[1]
Droge waterstaatswerken:
- Beheren en onderhouden van de ‘groote wegen’ (andere wegen waren in het beheer van de provincies).
- Vergunningen verlenen en het uitoefenen van toezicht omtrent verkeer en vervoer te land. Het stellen van eisen ten aanzien van de veiligheid en de tarieven hoorde hier ook bij.
- Bemoeienis met de waterschappen.
- Beheren landsgebouwen.[2] Taken omtrent het bouwen en onderhouden van residenties van het rijk en rijksgebouwen (1882-1922); het ontwerpen van gebouwen voor de departementen van WHN en Financiën (1882-1906), Waterstaat en Financiën (1906-1922), en van LNH (1907-1922); de boordeling van de ontwerpen voor het maken of veranderen van gebouwen die gehuurd werden (1882-1922); het beheer over en toezicht op het onderhoud van de gebouwen (kantoren, woningen voor agenten etc) voor de dienst van de Rijksverzekeringsbank (1920-1922).[3]