In 1863 werd koninklijke goedkeuring verleend aan de oprichting van de Amsterdamsche Kanaal Maatschappij. In 1865 werd een begin gemaakt met de aanleg van het Noordzeekanaal. Het werd samen met de bijkomende werken als voltooid beschouwd in 1883. Op 31 oktober 1881 werd een overeenkomst gesloten tussen de Amsterdamsche Kanaal Maatschappij en de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid inzake de overdracht van al de onroerende en roerende goederen met al haar rechten, verplichtingen en lasten aan de Staat. Deze overeenkomst werd geacht 1 januari 1881 in werking te zijn getreden. Bij wet werd de overdracht goedgekeurd. Het beheer van het kanaal werd vanaf 1883 overdragen aan Rijkswaterstaat District Noord-Holland en wel aan de nieuwe Dienst Noordzeekanaal, welke onder leiding stond van een eerste ingenieur. In 1891 werd bij ministeriële beschikking bepaald, dat vanaf 1 maart 1891 een deel van het arrondissement Amsterdam - te weten het gehele Noordzeekanaal, de haven- en sluiswerken te IJmuiden, de dam in de Zuiderzee te Schellingwoude en het aldaar te bouwen stoomgemaal - zou worden afgesplitst en als Dienst Noordzeekanaal een geheel zelfstandig bestaan zou gaan voeren. Vanaf 1 maart 1901 ging de Dienst Noordzeekanaal op in het, in 1901 nieuw ingestelde, arrondissement Noordzeekanaal. Rijkswaterstaat District Noord-Holland (vanaf 1903 Directie Noord-Holland) werd met ingang van 1901 verdeeld in vier arrondissementen Alkmaar, Haarlem, Hoorn en Noordzeekanaal. Het arrondissement Amsterdam werd opgeheven en het gebied werd verdeeld over de arrondissementen Haarlem en Noordzeekanaal.
