In 1769 verwierf de Amsterdamse bankier Henry Hope (1735-1811) de hofstede Welgelegen. Deze hofstede werd gesloopt, waarna van ongeveer 1786 tot en met 1789 de bouw plaatsvond van de buitenplaats Welgelegen. Welgelegen werd vervolgens in 1807 door Henry Hope overgedragen aan John Williams Hope (1757-1813). Deze verkocht de buitenplaats in 1809 aan Lodewijk Napoleon, koning van Holland en broer van de Franse keizer. Na het vertrek van de Fransen verviel Welgelegen aan de Staat der Nederlanden en werd het huis vervolgens in vruchtgebruik gegeven aan de moeder van Koning Willem I, Wilhelmina van Pruisen. Na haar overlijden in 1820 stond de buitenplaats enige jaren leeg totdat het in 1829 bij Koninklijk Besluit een nieuwe bestemming kreeg als museum. Het zou nog tot 1838 duren voordat het 'Museum van levende Meesters' daadwerkelijk werd geopend; in 1885 werd het gesloten. In Welgelegen waren van 1871-1919 het Koloniaal Museum en van 1877-1926 het Museum van Kunstnijverheid gehuisvest. Ook de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Kunstambachten vond er onderdak. In 1926 werd besloten dat Welgelegen de zetel zou worden van het Provinicaal Bestuur van Noord-Holland.