Bij Koninklijk Besluit van 16 juli 1863 nr. 44, nam De Amsterdamsche Kanaalmaatschappij de bij Koninklijk Besluit van 5 december 1861 nr. 82 en de wet van 24 jan. 1863 (Staatsblad. 4) aan Johannes Godtlieb Jäger te Amsterdam verleende concessie voor het graven van een kanaal tussen Noordzee en Zuiderzee over. De naamloze vennootschap De Amsterdamsche Kanaalmaatschappij werd in 1861 opgericht te Amsterdam met het doel om een kanaal aan te leggen ter verbinding van de Noordzee en Zuiderzee in verband met de grote scheepvaartbelangen van Amsterdam en het indijken en droogmaken van gronden in het oostelijk en westelijk IJ en in het Wijkermeer. In 1865 werd met de uitvoering van de kanaalaanleg begonnen op grondslag van de plannen van W.A. Froger. Op 1 november 1876 werd het Noordzeekanaal feestelijk geopend door Koning Willem III. De zich met grote snelheid ontwikkelende scheepvaart stelde voortdurend nieuwe eisen, reden waarom het Rijk in 1881 de bezittingen en lasten van de Maatschappij overnam. Bij de wet van 19 december 1882 (Staatsblad 231) werd het Noordzeekanaal c.a. aan de Staat der Nederlanden overgedragen. Met het technisch beheer van het kanaal werd de hoofdingenieur van de Rijkswaterstaat in Noord-Holland belast. Met ingang van 1 januari 1883 was de Maatschappij ontbonden.