Kort voor de Nederlandse capitulatie in mei 1940, weken diverse marineschepen van de Koninklijke Marine uit naar het Verenigd Koninkrijk. Deze schepen werden bij aankomst in Groot-Brittannië door de Royal Navy opgevangen, om ze weer zo snel mogelijk aan de oorlogvoering te laten deelnemen. Luitenant-ter-zee der eerste klasse A. de Booy, op dat moment marineattaché te Londen, fungeerde in dezen als intermediair tussen de Britse admiraliteit en de Nederlandse marineautoriteiten.
Hoewel de diverse afdelingen in de Nederlandse admiraliteit te Londen, zoals die van de intendance, materieelaanschaffing, etc., na verloop van tijd in direct contact stonden met hun Britse collegae, hield de Admiralty graag vast aan een Nederlandse verbindingsofficier. Bovendien voorzag de laatste de leiding van de Royal Navy regelmatig van specifieke informatie over de Nederlandse marine. De Dutch Naval Liaison Officer (DNLO), welke geassisteerd werd door een kleine staf, was ondergeschikt aan de Nederlandse Opperbevelhebber Zeestrijdkrachten (Chef van de Marinestaf), vice-admiraal J.Th. Furstner. Deze verbindingsofficier werd gedurende de rest van de oorlog ingeschakeld voor alle noodzakelijke dagelijkse contacten tussen de Nederlandse en de Britse marine. Daarnaast greep de Koninklijke Marine vaak terug op de DNLO, omdat de Nederlanders voor de telegrafische verbindingen overzee gebruik moesten maken van Britse verbindingen. Bij de terugkeer van het ministerie van Marine naar Den Haag in augustus 1945, ging het bureau van de verbindingsofficier op in het Commandement Londen.
De Booy zou tot 14 juni 1943 Liaison Officer blijven. Hierna nam kapitein-ter-zee jhr. E.J. van Holthe deze functie over, die op zijn beurt op in augustus 1945 werd afgelost door luitenant-ter-zee der eerste klasse K.J.F. Krediet. Met de opheffing van het Commandement Marine Londen in augustus 1947, verviel ook de post van DNLO.