Het gasthuis wordt voor het eerst vermeld in 1387 en na 1397 kon het zich uitbreiden op het terrein van het gesloopte wanthuis. Het lag in de Breestraat. Het gasthuis met bijbehorende kapel en inboedel werden door brand en plundering in 1517 door Friese en Gelderse soldaten onder leiding van 'Grote Pier' verwoest. Het complex werd wel weer opgebouwd, maar bij de verwoestingen in 1572-1576 is het gasthuis definitief gesneuveld en niet meer opgebouwd. Het terrein werd gebruikt voor uitbreiding van het raadhuis. Maar als instelling bleef het gasthuis wel bestaan, het werd nu een bedelingsinstelling, gasthuismeesters fungeerden naar het zich laat aanzien als armbestuur voor wat elders de algemene of schaalarmen heten. Zij verleenden onderstand aan de armen die niet onder de diaconiearmen vielen.