Het bestuur van de Haarlemsche Bachvereeniging had bij de oprichting in 1871 het voornemen om alleen muziek van Bach ten gehore te brengen. Al spoedig kwamen ook werken van andere componisten op het programma voor en vooral hierdoor is 'Bach' tot grote bloei gekomen. Het ledental moest beperkt worden gehouden in verband met de capaciteit van het Concertgebouw zodat grote lijsten ontstonden van aspirant-leden, die vaak jaren moesten wachten voor er een plaatsje vrijkwam. Concerten werden betaald uit jaarlijkse bijdragen van de leden. De sterke achteruitgang van het ledental in de crisisjaren deed de wachtlijst geheel verdwijnen en bracht vermindering van inkomsten voor deze niet-gesubsidieerde vereniging. Een beperking van het aantal jaarlijkse concerten was het gevolg. Toen de Tweede Wereldoorlog de moeilijkheden nog verder deed toenemen besloot het bestuur in 1942 om de vereniging op te heffen.