Op 5 juli 1808 stelde Koning Lodewijk Napoleon de 'commission spéciale de titres' in. De commissie kreeg als taak "met bezadigdheid en wijsheid een algemeen en volledig overzicht te geven over titels, onderscheidingen en orden van het Koninkrijk, waarbij aandacht moet worden besteed aan hetgeen in het verleden terzake bestond." Ook toen werden diverse voorbereidingen getroffen teneinde een onafhankelijk adelscollege in Nederland op te richten. De commissie kwam reeds in hetzelfde jaar met een ontwerp van statuten en een ontwerp van reglement voor zo'n college, dat op 1 oktober 1809 onder de naam Hoog Heraldiek College werd opgericht en als een voorloper van de Hoge Raad van Adel kan worden beschouwd.
Ingevolge het Souverein besluit van 24 juni 1814, nr. 10 werd de Hoge Raad van Adel ingesteld en belast met de behandeling van alle adelsaangelegenheden, zoals het aanleggen van filiatie-registers van degenen die een adelsgunst hadden verkregen en van hun wettige afstammelingen in mannelijke lijn. Ook is hier voor het eerst sprake van heffing van Adelstaxa. De Raad kreeg de bevoegdheid tot het doen betalen van bedragen voor allerlei handelingen, zoals bijvoorbeeld voor het verlenen van adelsdiploma's. Deze bedragen zouden gevoegd worden bij een afzonderlijk fonds, het adelsfonds (later het Fonds van de Hoge Raad van Adel). De Raad bestaat uit een voorzitter en vier leden en wordt bijgestaan door een secretaris.
Terwijl de Raad vóór Thorbecke een eigen secretarie bezat die alle werkzaamheden verrichtte die voortvloeiden uit 's Raads adviserende taak aan de Koning, beperkt de werkkring van de Raad zich daarna tot het geven van advies aan de Minister van Binnenlandse Zaken c.q. Justitie en werd de secretarie onderdeel van genoemde ministeries.
Op 6 juli 1859 (Koninklijk besluit nr. 46) werd de behandeling van de adelsaangelegenheden evenals de verdere werkzaamheden van de Raad opgedragen aan het Departement van Justitie. Dat is zo gebleven tot 1937, toen de toenmalige minister-president, dr H. Colijn, bij brief van 16 november aan de Hoge Raad van Adel meedeelde, dat hij overwoog de werkzaamheden, die tot dusver op het Departement van Justitie plaats vonden, en kort daarvoor waren overgenomen door het Ministerie van Algemene Zaken grotendeels over te dragen en te delegeren aan de Hoge Raad van Adel. De Raad ging hiermee akkoord en beschikt sindsdien dus weer, net als voor 1853, over een eigen secretarie.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de Hoge Raad van Adel zich in hoofdzaak moeten beperken tot het behandelen van kwesties betreffende gemeente- en waterschapswapens. Daarnaast werd de Raad in 1941 belast met het onderzoek van de zogenaamde dubbele geslachtsnamen- een gevolg van het besluit bevolkingsboekhouding van 1936 (artikel 63 lid 3). Dragers van dubbele namen moesten kunnen aantonen, dat hun naam op officiële wijze tot stand was gekomen, zo niet, dan moesten ze er alsnog geld voor betalen. Dit onderzoek veroorzaakte nogal wat commotie. In 1947 werd de Raad uit hoofde van bezuiniging door de minister van Binnenlandse Zaken aan wie de Raad sinds 1945 adviseert weer van deze taak ontheven. Zo had de raad gedurende korte tijd ook te maken met de bevolkingsadministratie.
In 1948 voorkwam de Hoge Raad dat enkele provincies, zonder het advies van de Hoge Raad van Adel eerst in te winnen, een voorstel tot het invoeren van een eigen provincievlag zouden indienen bij de Provinciale Staten van hun eigen gewest. De Raad heeft zich toen tot de minister van Binnenlandse Zaken gewend om op dit gebied uniformiteit en juiste behandeling te waarborgen. De minister heeft toen een circulaire doen uitgaan aan Gedeputeerde Staten van de verschillende provincies, waarin de wenselijkheid werd uitgesproken, dat eerst advies hierover van de Hoge Raad van Adel gevraagd zou worden. Het gevolg is, dat de Raad nu onder meer ook als taak heeft, over vlaggen van gemeenten en waterschappen te adviseren.
De Hoge Raad van Adel is een extern adviescollege en heeft als belangrijkste taken:
1. het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken betreffende alle adelszaken en de samenstelling en wijziging der wapens van publiekrechtelijke lichamen.
2. het adviseren van de besturen van publiekrechtelijke lichamen inzake de samenstelling van de door hen gewenste vlaggen.
3. het adviseren van de minister van Justitie omtrent verzoeken tot naamswijziging, waarbij de namen van adellijke geslachten of van heerlijkheden en dergelijke betrokken zijn.
Daarnaast is de Raad belast met het, in het algemeen, verstrekken van advies en voorlichting op genealogisch en heraldisch gebied aan rechtspersonen en particulieren.
4. het adviseren van de minister van Defensie inzake samenstelling van emblemen voor Zr.Ms. oorlogsschepen en onder hem ressorterende diensten en inrichtingen.[1]