De wet van 14 September 1866 (St. 138), gewijzigd bij de wetten van 29 Maart 1877 (St. 53), 15 April 1886 (St. 64), 10 Mei 1890 (St. 83), 22 Juli 1899 (St. 175) en 2 Juni 1932 (St.229). Reglementaire bepalingen tot uitvoering van voorgenoemde wet waren vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 10 November 1892 (St. 253), gewijzigd bij de Koninklijke Besluiten van 5 Augustus 1895 (St. 147), 17 Januari 1898 (St. 22), 24 Juni 1898 (St. 149), 16 December 1902 (St. 222), 9 September 1910 (St. 279), 28 Oktober 1915 (St. 442), 22 Maart 1917 (St 243), 22 Maart 1917 (St. 244), 18 November 1919 (St. 755) en 5 Juli 1921 (St. 841).[2]