Naast de turfwinning en visserij was de katoenblekerij (gedrukte en witte katoenen) van belang voor de inwoners van Aalsmeer. Het bleken gebeurde op blekersvelden, grasland in de polder, met name de Schinkel- of Zwartepolder. Bij de oprichting van het Katoenblekersgilde, in 1721, waren er 21 blekerijen. Het Katoenblekersgilde werd bestuurd door vier hoofdlieden, waarvan er jaarlijks twee aftraden. Nieuwe hoofdlieden werden jaarlijks door de baljuw van Kennemerland gekozen uit een door het bestuur voorgedragen aantal. In het College van Hoofdlieden fungeerde de schout als voorzitter; de secretaris van het ambacht nam het secretariaat waar. Het doel van het Katoenblekersgilde was het ondersteunen van behoeftigen door middel van de oprichting van een fonds. In de loop van de 18e eeuw nam het aantal blekerijen af, in 1790 waren er nog acht.