In 1886 stichtten degenen die tijdens de Afscheiding in de Nederlands-Hervormde Kerk waren achtergebleven, maar de 'voortschrijdende aantasting van de betekenis van het Woord Gods en Belijdenisschriften' niet konden velen, de Nederduits Gereformeerde Kerk, met de bijvoeging 'dolerend', d.w.z. klagend over de onwettige beroving van haar kerkengoed. In Haarlem bestond een gereformeerde kiesvereniging, waaruit eind 1886 een commissie voortkwam, die zich bezighield met de voorbereidingen voor het stichten van een dolerende kerk. In 1887 was de Haarlemse Nederduits Gereformeerde Kerk een feit. In 1892 besloten de Christelijk Gereformeerde Kerk en de Nederduits Gereformeerde Kerk - omdat men zich in geloof en belijdenis één wist - te verenigen. Hieruit kwamen de Gereformeerde Kerken in Nederland voort. Hierna stonden de Christelijk Gereformeerde Kerk, afdeling Gedempte Oude Gracht en de afdeling Klein Heiligland in Haarlem voortaan beter bekend als resp. Gereformeerde Kerk A en Gereformeerde Kerk B, de Nederduits Gereformeerde Kerk als Gereformeerde Kerk C van Haarlem. Hoewel al aangesloten bij hetzelfde kerkgenootschap, besloten de kerken pas op 29 december 1916 - na verschillende pogingen in de periode 1897-1912 - tot een bestuurlijke 'samensmelting' tot één kerk: de Gereformeerde Kerk van Haarlem.