Het bestuur van de Evangelisch Lutherse Gemeente was tot 1956 opgedragen aan de grote kerkenraad en de kerkenraad. In de grote kerkenraad hadden naast de dienstdoende kerkenraadsleden, ook de oud-kerkenraadsleden zitting mits deze leden minstens drie jaren dienst hadden gedaan. Bovendien konden ook in de gemeente eervol ontslagen predikanten deel uit maken van de grote kerkenraad. De grote kerkenraad besliste in belangrijke aangelegenheden en koos de kerkenraadsleden.