Het beheer van de parochiegoederen, waaronder het kerkgebouw zelf, was vanouds in handen van de vier kerkmeesters. Dit bleef ook na de Reformatie het geval. Het benoemingsrecht van de kerkmeesters was tot 1796 in handen van de ambachtsheer, en kwam in dat jaar aan de kerkenraad. In 1820 kwam een landelijke regeling voor het toezicht op het beheer van de kerkelijke goederen tot stand. Deze schreef de instelling voor van een College van Notabelen. Dit college werd gekozen door de stemgerechtigde (mannelijke) lidmaten en had als taak de verkiezing van de kerkmeesters. Bij dezelfde regeling werd de naam kerkmeesters vervangen door kerkvoogden. Hun aantal en taak bleven echter gelijk. Met de stichting van het wijkgebouw te Velsen-Noord in 1951 kreeg men daar tevens een eigen wijkkerkenraad. Het kerkbestuur van het overgebleven grondgebied kreeg nu de naam Wijkkerkenraad Velsen-Zuid. De vergadering van beide organen kreeg de naam van Centrale Kerkenraad. Vanaf juli 1951 maakten ook de kerkvoogden deel uit van de (wijk)kerkenraad. Binnen de Centrale Kerkenraad fungeerde het Groot-moderamen met als taak het voorbereiden van de vergaderingen. Het in gebruik zijnde notulenboek werd nu gebruikt voor het inschrijven van de verslagen van de vergaderingen van de Centrale Kerkenraad en het Groot Moderamen, terwijl voor de notulen van de Wijkkerkenraad Velsen-Zuid een nieuw notulenboek werd aangeschaft.