De kleermakersknechts hadden een eigen bos tot ondersteuning van zieke leden, waarvoor in de keur van 13 november 1610 bepaald was, dat het bestuur door de vinders van het Kleermakersgilde gekozen zou worden. Het reglement op de bos van de Kleermakers- en Keurslijfmakersknechts van 15 februari 1751 (K en O, II, 432), waarbij dat van 9 januari 1749 vernietigd werd, stelt deze bos echter, onafhankelijk van het Kleermakersgilde, onder het bestuur van twee kleermakers- en twee keurslijfmakersknechts, van wie twee protestant en twee rooms-katholiek zullen zijn. Op 24 april 1759 wordt echter bepaald, dat zij een protestantse dokter zullen aanstellen (Verv. K en O, II, 80). Op 23 maart 1779 is een 'Gemene Ordonnantie van de Vrijwillige Bos van de Kleermakers- en Keurslijfmakersknechs' gemaakt (Verv. K en O, II, 362), welke op 23 november 1789 aangevuld en gewijzigd is (Verv. K en O, II, 367).