Het rechtsgebied van Haarlem omvatte de stad en haar 'vrijheid' (het gebied buiten de stadsmuren waarbinnen de stadsregels nog golden). De Kleine Bank van Justitie werd in 1613 in Haarlem ingesteld voor dagelijks voorvallende zaken, twistgedingen e.d., die nu voortaan op de kleine rol werden gebracht. Burgemeesters benoemden hiervoor jaarlijks vijf commissarissen, die bijgestaan werden door een secretaris en een bode. Van de vonnissen van deze rechtbank was appèl mogelijk bij de schepenbank. In de Franse tijd admitteerde het College van civiele en criminele justitie (Vierschaar of Schepenbank) de procureurs voor hun rechtbank en de Kleine Bank van Justitie en benoemde de curatoren in insolvente boedels. Tezamen met het stadsbestuur stelden zij, op voordracht van de hoofdschout, een onderschout aan. De benoeming van de leden van de Kleine Bank van Justitie bleef helemaal in handen van de raad. In 1811 kwamen de justitiële werkzaamheden aan de Rechtbank van eerste aanleg, sinds 1838 arrondissementsrechtbank.