De Beverwijkse schutterij was verenigd in het Sint Jorisgilde. Het gilde had in Sint Aagtenkerk (Sint Agathakerk) een eigen altaar en trok mee met de jaarlijkse Sacramentsprocessie. In 1435 wordt de schutterij voor het eerst vermeld. In 1449 werd het gilde opgesplitst in twee groepen, de oude en de jonge schutters, waarbij jonge de aspiranten waren. De schutters waren oorspronkelijk gewapend met een boog en werden als contingent opgeroepen als de graaf manschappen nodig had om ten oorlog te trekken. Voor 1451 had de schutterij al een oefenterrein, de doelen, waar oorspronkelijk tevens een openbare dobbelinrichting werd geƫxploiteerd. In 1451 toonden de schutters zich ter wille van de openbare zedelijkheid bereid deze 'quaeck' te sluiten, maar zo misten zij wel inkomsten. Ter compensatie kregen zij met name voor het onderhouden van hun doelen de inkomsten uit de varkensschouw. Vermoedelijk werden hier zoals overal elders de kruis- of voetbogen in de zestiende eeuw vervangen door geweren, zo werden de schutters kloveniers of busschieters. Het is niet duidelijk waar de doelen in de Middeleeuwen lagen, in de zeventiende eeuw lagen zij in ieder geval aan noordkant van de Zeestraat, grenzend aan Koningsstraat.