De krijgsraden bij de zee- en landmacht oefenden uit de criminele justitie in eerste aanleg over de militaire, in bepaalde gevallen ook over niet-militairen, aan hun rechtsmacht onderworpen.
Zij namen, in dezelfde omvang als het Hoog Militair Gerechtshof, kennis zowel van militaire als van gemene strafbare feiten.
De gewone krijgsraden binnen het rijk in Europa adviseerden over de verzoeken om gratie van straffen, door hen opgelegd. Indien het verzoek strekte tot het bekomen van gratie van de doodstraf, werd tevens het advies van de Hoge Raad ingewonnen.
Het voorzitterschap werd waargenomen bij de krijgsraden binnen het rijk in Europa door een burger-rechtsgeleerde, voor het leven benoemd, bij de overige krijgsraden door een officier.
Het openbaar ministerie werd waargenomen bij de gewone krijgsraden van de zeemacht door een fiscaal, bij die van de landmacht door de auditeurs-militair.
Er was binnen het rijk in Europa één krijgsraad voor de zeemacht.
Als de directie van de Marine, waarin die krijgsraad werd gehouden, was aangewezen het Commandement van de Zeemacht in Nederland.
Sinds 11 Mei 1940 werd de militaire justitie bij de landmacht uitgeoefend door krijgsraden te velde.[1]