In de Tweede Wereldoorlog werden jonge mannen tussen de 18 en 25 jaar verplicht een halfjaar deel uit de maken van de, in 1941 opgerichte, Nederlandsche Arbeidsdienst (NAD). Ze werkten in tegenstelling tot de Arbeidseinsatz niet in de Duitse (oorlogs)industrie. De eigenlijke arbeidsdiensten bestonden uit ontginningswerk, aanleg van sloten en paden, medewerking aan droogleggingen en ruilverkaveling en incidentele oogsthulp. De NAD had een staf, oorspronkelijk gevestigd in Den Haag en later verhuisd naar Doorn (La Forêt). De dienst was ingedeeld in korpsen en afdelingen. Een afdeling was gelegerd in een kamp en omvatte 100 tot 150 man. Uit het aantal rangen bleek de sterk hiërarchische inslag: opperkader (de commandant als generaal-arbeidsleider), hoger kader (opperarbeidsleider, hoofdarbeidsleider en arbeidsleider), middenkader (hopman, onderhopman en aspiranthopman) en lager kader (hoofdopzichter, opzichter en onderopzichter). Niet-kaderleden waren werkmeester, voorman of arbeidsman. In 1944 werd de NAF opgeheven.