In 1940 kregen het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV), de christelijke en rooms-katholieke vakbonden Duitse controleurs. Het bestuur van net NVV werd afgezet, waarvoor in de plaats een commissaris kwam, de NSB'er H.J. Woudenberg. In 1941 kwamen ook de christelijke en katholieke vakbonden onder commissaris Woudenberg te staan. Organisatorisch werden die bonden geheel door het NVV overgenomen. In feite was de Nederlandse vakbeweging nu "gelijksgeschakeld". Met ingang van 1 mei 1942 ging krachtens Decreet van de Rijkscommissaris Seyss-Inquart het Nederlandsch Arbeidsfront (NAF) de functie van de vakbonden overnemen; deze organisatie was naar Duits voorbeeld opgericht. Als 'leider' werd H.J. Woudenberg aangesteld. De Provinciale Leiding bestond uit Diensten: Organisatie, Geldzaken, Vorming, Sociaal Economische Zaken, Vrouwen, Vreugde en Arbeid, e.a. Daarnaast bestond het instituut van de Sociale Voorman, die onder verantwoordelijkheid van de Plaatselijke Frontleider in zijn bedrijf optrad als vertegenwoordiger van de desbetreffende Bedrijfsgroep, zoals de Bouwnijverheid, het Bank- en Verzekeringswezen, Landbouw, Veeteelt en Visscherij en de Vrije Beroepen. Naar Duits voorbeeld had het NAF als doel alle werkgevers en werknemers lid te maken van één en dezelfde organisatie. Volgens artikel 2 van het decreet had het front tot taak: 'alle Nederlanders die door eigen arbeid geheel of gedeeltelijk in hun levensonderhoud voorzien, samen te brengen, te verzorgen, hen op te voeden tot wederzijds begrip voor hun economische belangen, alsmede voor hun sociale en culturele behoeften en bij de bevrediging van deze behoeften medewerking te verlenen'. Het NAF was een nationaalsocialistische organisatie. Alle vakcentrales en vakbonden gingen op in het Nederlandsch Arbeidsfront.