In april 1814 werd het Commissariaat-Generaal voor de Marine opgevolgd door het Secretariaat van Marine. De benaming commissaris-generaal werd gewijzigd in secretaris van staat. De Grondwet van 1814 (artikel 122) bepaalde, dat ‘eene der eerste zorgen van den Souvereinen Vorst' het onderhouden van ‘eene toereikende Zee- en Landmagt' zou uitmaken. Het was de taak van de marine om toezicht uit te oefenen op alles wat met de oorlog en defensie te water te maken had. Dit was de uitoefening van de zeedienst en militaire operaties ter verdediging van de staat en zijn belangen. Daar hoorde het realiseren van de daartoe geschikte organisatie met de personele en materiële voorzieningen ook bij.[1]
In vergelijking met de periode vóór 1795 kreeg de marinetaak een meer militair karakter. De inning van de convooien en licenten was overgegaan naar het ministerie van Financiën (vanouds een taak van de Admiraliteiten). De zorg voor havenwerken ging naar de Directie voor de Waterstaat. Het ministerie kreeg ook nieuwe diensten onder zich, zoals het Loodswezen en de Stoomvaartdienst.[2]