't Scheepje was één van de grootste brouwerijen van Haarlem. De brouwerij werd gebouwd aan de Scheepmakersdijk, nu Houtmarkt 7 en behoorde meer dan 200 jaar aan Dirck Diricksz. en zijn nazaten, leden van het bekende Haarlemse geslacht Dicx (Dix). Het voortbestaan van 't Scheepje was in de 18e eeuw een zeer precaire zaak. Het gebruik van bier was sterk afgenomen door de opkomst van andere dranken als thee, koffie en cacao. Door de zware accijnsheffingen, niet alleen op grondstoffen en brandstoffen maar ook op levensmiddelen, was het product van 't Scheepje duur en kon maar moeilijk concurreren met de brouwerijen in andere provincies waar deze lasten veel lager waren. Aangezien het bedrijf meestal in handen van een meesterknecht was, bleven technische vernieuwingen uit. Toch doorstond de brouwerij de Napoleontische tijd en zelfs de 19e eeuw. Op een openbare veiling in 1818 verwierf W.M. van der Aa de eigendom, gevolgd in 1893 door J.J. Sem van Alphen. De laatste brouwer was F.H.W. van Alphen. Door de steeds toenemende concurrentie van grootbedrijven en gebrek aan middelen om te moderniseren zag hij zich in 1915 genoodzaakt zijn bedrijf te sluiten. De bierproductie was al in 1912 gestopt. Aldus verdween een eeuwenoude Haarlemse industrie. Het complex werd verkocht aan de kaasexporteurs gebroeders Stuyt. Zij lieten de gebouwen in 1918 slopen en lieten op de vrijgekomen grond een nieuw complex neerzetten. De panden die ze niet nodig hadden werden doorverkocht. Voor de sloop in 1918 werd de 17e eeuwse kamer uit 't Scheepje verwijderd en verkocht. Aanvankelijk kwam het interieur in handen van H.H. Lugard jr. In 1927 verkocht Lugard het interieur aan een kunsthandelaar van Nederlandse afkomst in New York. Van hem verwierf het Philadelphia Museum of Art in 1928 het interieur en een belangrijk deel van het meubilair van een vertrek uit 't Scheepje. Zie ook P. Biesboer, 'Een Haarlems interieur in Philadelphia' in: Haerlem Jaarboek 1986, blz. 97-104.