De slagers hadden een altaar in de Grote Kerk, gewijd aan de H. Antonius aan de zuidzijde van de Kooromgang. Hoewel er reeds vroeg keuren op hun ambacht zijn, is er op het gilde eerst een keur bekend van 31 augustus 1679 (K en O, II, 333), waaruit blijkt, dat het bestuur bestaat uit een deken en drie vinders. Ouder zijn de keuren op de Vleeshal; de oudste is die van 24 februari 1386 (J. Huizinga, Rechtsbronnen der stad Haarlem, Den Haag 1911, blz. 97),welke vernieuwd is op 19 juni 1592, 27 juni 1750 (K en O, I,152) en 5 Augustus 1766 (Verv. K en O, I, 86). Een nieuwe 'generale Keure en Ordonnantie voor het Vleeshouwersgilde' is gegeven 22 juni 1768 (Idem, II, 152), welke tevens keur op de Vleeshal was. Na 1798: Provisionele Commissarissen van het ontbonden Vleeshouwersgilde.