Van 1959 tot eind 1961 werd het plaatselijk schooltoezicht, voorzover betreft het vak lichamelijke oefening, door de gemeentelijke adviseur voor de lichamelijke opvoeding en de sport uigeoefend. De taken van de adviseur waren: het leiding geven aan het onderwijzend personeel belast met lichamelijke opvoeding; het uitbrengen van advies aan het College van Burgemeester en Wethouders over bouw, inrichting en onderhoud van gymnastieklokalen, aanleg van sportvelden en speelterreinen, subsidiëring van sport en gymnsatiekverenigingen, benoeming van vakleerkrachten in lichamelijke opvoeding. Tenslotte oefende de adviseur toezicht uit op het gebruik van gemeentelijke gymnastieklokalen door scholen en verenigingen. Na het vertrek van de adviseur is deze taak overgenomen door de in 1962 ingestelde Dienst voor de Lichamelijke Opvoeding en de Sport. De vervulling van het toezicht op de lichamelijke opvoeding op de scholen kon echter niet voortvloeien uit de aan de Dienst voor de Lichamelijke Opvoeding en de Sport gegeven opdracht. De Lageronderwijswet van 1920 bepaalde dat het plaatselijk toezicht op het lager onderwijs werd uitgeoefend door Burgemeester en Wethouders en dat de gemeenteraad ter nadere verzekering van dit toezicht ambtenaren kon aanstellen. Degene die belast was met het toezicht op de lichamelijke opvoeding diende dus over een aanstelling van de gemeenteraad te beschikken. Bij raadsbesluit van 2 juli 1964 nr. 241 besloot de gemeenteraad, op voorstel van Burgemeester en Wethouders, de directeur van de Dienst voor de Lichamelijke Opvoeding en de Sport aan te stellen als ambtenaar belast met het plaatselijk schooltoezicht, voorzover betreft het vak lichamelijke oefening. De functie werd aangeduid als Inspecteur Lichamelijke Opvoeding en Sport. De inspecteur is tot de zomer van 1982 werkzaam geweest.