Het ambt van waterschout bestond sinds 1641. Hij was verantwoordelijk voor het opmaken van de monsterrol, de verplichte registratie van schepelingen op een koopvaardijschip. Alle bemanningsleden, behalve de kapitein, werden per reis aangemonsterd. Het aan- of afmonsteren van bemanningen van VOC-schepen behoorde niet tot de taak van de waterschout. De benoeming van de waterschout was aanvankelijk een Amsterdamse aangelegenheid. Tijdens de Franse overheersing werd de functie afgeschaft, maar in 1813 weer ingesteld. In 1832 besloot de Amsterdamse gemeenteraad de functies haven- en dokmeester en waterschout te verenigen. Aangezien in de loop van de tijd bleek dat de waterschout meer dan lokale belangen had te behartigen, werd bij Koninklijk Besluit van 5 oktober 1867 bepaald dat de waterschout door de koning zou worden benoemd. De functievereniging haven- en dokmeester-waterschout kwam hierdoor formeel tot een einde. In 1937 werd de waterschout ook belast met de uitgifte van bewijzen van aanmonstering, de monsterboekjes. Alle uitgegeven monsterboekjes hield hij bij in een register. Hij had opsporingsbevoegdheid. De regels voor de aanmonstering veranderden in 1989: de kapitein werd de verantwoordelijke, terwijl de scheepvaartinspectie de uitgifte van monsterboekjes op zich ging nemen. De functie van waterschout kwam te vervallen.