Identiteit
Parallelle namen
Tweede Afdeling
Beschrijving
Bestaansperiode
Begindatum
1858
Einddatum
1940
Geschiedenis

De 2e afdeling behandelde uiteenlopende zaken als gratie, wettiging, naamsaanneming, naturalisatie, naamloze vennootschappen, gerechtelijke statistiek en (vanaf 1864) adelszaken.[1]

In de jaren 1866-1876 werd het takenpakket van de 2e afdeling uitgebreid met dat van de voormalige 1e Afdeling (1858-1866), omdat het Algemeen Secretariaat en de 1e Afdeling één afdeling werden. In 1876 werd dit weer terug gedraaid. In 1876 werd het ministerie gereorganiseerd: het aantal afdelingen bleef gelijk, maar binnen het takenpakket werd nogal geschoven. De 2e Afdeling kreeg de uitvoering van de Vreemdelingenwet van 1875, uitleveringen en staats- en volkenrecht. De 2e Afdeling moest ook taken afstaan, zoals personen en familierecht aan de 1e afdeling. Eind 1878 nam de afdeling daarentegen de behandeling van gratieverzoeken over van de 3e Afdeling. Terwijl de afdeling in 1886 adelszaken en erediensten af moest staan aan de 1e afdeling.[2]

In de loop van de jaren groeide het takenpakket van de 2e Afdeling. Bij de reorganisatie in 1889 werd de 3e afdeling (Politie) opgeheven en werden de taken overgedragen aan de 2e afdeling. De 2e afdeling werd toen gesplitst in een drietal onderafdelingen of bureaus, waarbij de politie (inclusief de rijksveldwacht en het toezicht op jacht en visserij) bij onderafdeling C werden ondergebracht.[3]

Het toezicht op de politie was gedelegeerd aan de procureurs-generaal bij de provinciale gerechtshoven onder bevel van de minister van Justitie. Het Ministerie van Justitie richtte zich op de preventieve politie taken, zoals handhaving van rust en veiligheid. Naast de Rijksveldwacht fungeerden sinds 1897 ook ‘rijksveldwachters-rechercheurs’. Deze rechercheurs waren landelijk inzetbaar voor opsporing van misdrijven (ook binnen de politie zelf), toezicht op anarchisten en socialisten en ook wel voor inlichtingenwerk. Ze vielen rechtstreeks onder de procureurs-generaal. Tot ver in de twintigste eeuw zou de rijkspolitie worden uitgeoefend door de rijksveldwacht en de koninklijke marechaussee (dit laatste korps viel onder het Ministerie van Oorlog). In het Interbellum (1918-1940) fungeerde naast de marechaussee nog een tweede militair politiekorps, de politietroepen, opgericht in 1919 om revolutionaire bewegingen te bestrijden. In 1918 werd de rijkspolitie ook belast met het toezicht op vreemdelingen en de grensbewaking.

Een zeer omvangrijke taak was ook de behandeling van gratieverzoeken. Iedere veroordeelde had het recht bij de Koning gratie van de bij rechterlijk vonnis opgeleg­de straf te verzoeken. Het kon hier de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van straf betreffen dan wel de omzetting in een mindere straf. De rol van Justitie bestond erin het rekest door te sturen van het Kabinet van de Koning naar de Hoge Raad die een advies opstelde. De minister formuleerde met dit advies een voorstel, waarna het ministerie het doorstuurde naar de Koning. Na 1848 kwam naast de advisering door de Hoge Raad ook die van de rechters van de betrokken gerechtshoven. Bepaalde afwijzende beschikkingen op gratieverzoeken kon de minister zelf afdoen. Bij bepaalde gelegenheden werd collectief gratie verleend, aan een groot aantal veroordeelden tegelijk. Dit was onder meer het geval bij de troonsbestijging en het huwelijk van koningin Wilhelmina.[4]

De minister van Justitie was voorts bevoegd, op grond van bepalingen in het Wetboek van strafrecht, tot voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelden, die tweederde van hun straftijd hadden ondergaan. De minister nam zijn besluit na inwinnen van advies van betrokken instanties zoals het gevangenisbestuur en (na 1910) van reclasseringsinstanties.[5]

Het Ministerie van Justitie droeg vanaf het begin de verantwoordelijkheid voor het vreemdelin­genbeleid. Dit hield in het regelen van de toelating en het verblijf, het toezicht, de verwijdering respectievelijk de uitzetting. De Vreemdelingen­wet verplichtte vreemdelingen zich bij aankomst en vertrek bij de plaatselijke politie te melden, teneinde een reis- en verblijfpas te verkrijgen. De wet voorzag ook in procedures om ongewenste vreemdelingen de grens over te zetten. De Eerste Wereldoorlog veroorzaakte een omvangrijke stroom van vooral Belgische vluchtelingen. De rol van Justitie richtte zich op toelating en uitzetting van ongewenste vluchtelingen. In 1918 en 1920 kwamen op dit terrein twee wetten tot stand betreffende het toezicht en de grensbewaking. Deze hielden onder meer in de oprichting van de bureaus Vreemdelingendienst (1918) en Grensbewaking (1920), die in 1927 werden samengevoegd. In de jaren-1930 werd ten aanzien van vluchtelingen uit Duitsland, onder wie vooral Joden, een restrictiever beleid gevoerd dan in de jaren 1914-1918.[6]

Functies en activiteiten

De 2e Afdeling had taken omtrent:

- verzoeken om gratie, dispensatie, naturalisatie, wettiging, naam aanneming, meerderjarigverklaring (tot 1865);

- naamloze vennootschappen (tot 1864);

- gerechtelijke statistiek (tot 1865);

- adelszaken (vanaf 1864).[7]

 

In 1866 werd het takenpakket van de 2e Afdeling uitgebreid, omdat de afdeling alle taken van de 1e Afdeling (1858 t/m 1866) overnam. De 2e Afdeling had taken omtrent:

- wetgeving;

- vraagstukken omtrent burgerlijk-, handels –en strafrecht en strafvordering;

- recht van vereniging;

- naamloze vennootschappen;

- gerechtelijke statistiek;

- verzoeken om dispensatie, wettiging, naam aanneming, meerderjarigverklaring;

- verzoeken om kwijtschelding van geldboeten wegens overtreding van de wet op het notarisambt;

- adelsaangelegenheden;

- toezicht houden op de kerkgenootschappen (uitgezonderd artikel 168 van het zesde hoofdstuk van de grondwet) (vanaf 1872).[8]

 

In 1877 werden het takenpakket van de 2e Afdeling ingekrompen, omdat er een nieuwe 1e Afdeling werd opgericht (1877 t/m 1940):

- Staats –en volkenrecht;

- Strafrecht en strafverordening;

- strafregister (vanaf 1897);

- centraal depôt van de antropometrische signalementenkaarten (vanaf 1897);

- Drankwet (vanaf 1887);

- Vreemdelingenwet;

- uitleveringen;

- Rogatoire Commissies in strafzaken (vanaf 1901);

- Politie op de Noordzee-visserij (vanaf 1887);

- drankverkoop op de Noordzee en de territoriale wateren (vanaf 1890);

- vissen met vreemde schepen in de territoriale wateren (vanaf 1890);

- Sociale wetgeving (vanaf 1890);

- verzoeken om gratie en rehabilitatie en om vrijstelling van de opzending naar de bedelaarsgestichten (vanaf 1881)’

- voorwaardelijke invrijheidsstelling (vanaf 1890);

- jaarlijkse voordracht tot verlening van afslag of ontslag van gevangenen (vanaf 1883);

- wet op de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen (tot 1881);

- Adelszaken (tot 1887);

- gerechtelijke statistiek (tot 1883 en terug vanaf 1888);

- handels –en fabrieksmerken (vanaf 1882);

- zaken betreffende de erediensten (waarvan de behandeling volgens het KB vsn 19 oktober 1870 (St. 173) behoort bij het Ministerie van Justitie (tot 1883).

- politie (vanaf 1890);

- personeel van de rijksveldwacht (vanaf 1890);

- jacht en visserij (vanaf 1891).[9]

 

De 2e Afdeling is vanaf 1902 verdeeld in drie bureaus:

1. Bureau A

- Staats –en volkenrecht;

- Strafrecht en strafverordening;

- strafregister;

- centraal depôt van de antropometrische signalementenkaarten; en dactyloscopische signalementenkaarten signalementenkaarten (1924-1939);

- Drankwet (tot 1930 en vanaf 1935);

- Vreemdelingenwet (tot 1940);

- en de wet houdende nadere voorzieningen betreffende de grensbewaking (1924-1939);

- vuurwapenwet (tot 1932);

- uitleveringen;

- Rogatoire Commissies in strafzaken;

- Politie op de Noordzee-visserij (tot 1934);

- drankverkoop op de Noordzee en de territoriale wateren (1890-1934);

- vissen met vreemde schepen in de territoriale wateren (1890-1934);

- onderwerpen betreffende de bestrijding van de vrouwenhandel, de handel in ontuchtige uitgaven en de bestrijding van tuchteloosheid (tot 1935);

- handhaving van de motor –en rijwielwet (tot 1935);

- onderwerpen van Sociale wetgeving;

- loterijen (vanaf 1908);

- Jachtwet van 1923 (tot 1934);

2. Bureau B.

- verzoeken om gratie en rehabilitatie;

- voorwaardelijke invrijheidsstelling (tot 1919);

- jaarlijkse voordracht tot verlening van afslag of ontslag van gevangenen.[10]

3. Bureau C (tot 1934).

- politie;

- personeel van de Rijksveldwacht;

- uitgave van het Algemeen Politieblad;

- uitvoering van artikel 36 van de wet tot regeling van de jacht en visserij;

- Vuurwapenwet (1932-1934);

- Wet houdende nadere voorzieningen betreffende de grensbewaking (vanaf 1933).[11]

In 1934 werd Bureau C opgeheven tot de 5e Afdeling (1934 t/m 1940).

   Bureau C (vanaf 1940).

- reclassering van ontslagen gedetineerden en verpleegden uit de gevangenissen en rijkswerkinrichtingen;

- subsidiering van op dit terrein werkzame verenigingen en instellingen;

- voorwaardelijke veroordeling en invrijheidsstelling van strafrechtelijke meerderjarigen;

- psychopathenzorg.[12]

Relaties
Bovenliggend niveau
Naam Periode Beschrijving
Ministerie van Justitie 1858 tot 1940
Voorgangers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
1e Afdeling (Justitie) 1866 Alle taken van de voormalige 1e afdeling zijn opgegaan / afgesplitst in de 2e Afdeling voor de tijdsperioden van 1866-1876.
3e Afdeling (Justitie) 1889 Alle taken omtrent de politie zijn opgegaan / afgesplitst in de 2e Afdeling.
6e Afdeling (Justitie) 1864 Taken omtrent de Adel zijn opgegaan / afgesplitst in de 2e Afdeling.
Administratie voor de zaken van de Rooms-Katholieke Eredienst (Justitie) 1870 De zaken omtrent de Rooms-Katholieke erediensten zijn opgegaan in de 2e Afdeling.
Opvolgers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
1e Afdeling (Justitie) 1877 Taken omtrent burgerlijk –en handelsrecht, verenigingen, naamloze vennootschappen, verzoeken om dispensatie etc. zijn opgesplitst / opgegaan in de 1e Afdeling.
5e Afdeling (Justitie) 1934 Taken omtrent de politie zijn opgegaan / afgesplitst in de 5e Afdeling.
Beheer
Identificatiecode van de instelling
Nationaal Archief
Publicatiestatus
Definitief
Niveau van detaillering
Gedeeltelijk
URL (permalink)
https://hdl.handle.net/10648/9698323d-870b-46ce-bddd-91f4d5e924ea
Bronnen

[1] F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag 2004) 324.

[2] Ibidem, 324-325.

[3] Ibidem, 325.

[4] Ibidem, 329.

[5] Ibidem, 329.

[6] Ibidem, 329.

[7] Staatsalmanakken 1862 en 1864.

[8] Staatsalmanakken 1866-1876

[9] Staatsalmanakken 1878-1892, 1896-1897 en 1900-1901.

[10] Staatsalmanakken 1902-1908, 1912, 1918-1924, 1929-1934.

[11] Staatsalmanakken 1902-1908, 1912, 1918-1924, 1929-1934.

[12] Staatsalmanak 1940.