Identiteit
Parallelle namen
Zevende Afdeling Armwezen
Beschrijving
Bestaansperiode
Begindatum
1832-01-01
Einddatum
1875-06-30
Geschiedenis

De armenzorg werd mede uitgevoerd door plaatselijke kerkbesturen en burgerlijke armbesturen. De kwestie van het domicilie van onderstand was in 1818 geregeld en bepaalde dat bedeelde een uitkering konden krijgen in hun geboorteplaats of de gemeente waar ze vier jaar achter elkaar hadden gewoond en belasting betaald. Volgens de Grondwet van 1848 moest het armbestuur bij wet moest worden geregeld. Thorbecke stelde als minister van Binnenlandse Zaken een ontwerp van wet op. Daarin stonden regels voor de verhouding tussen kerkelijke en burgerlijke armbesturen. Als de wet niet van toepassing zou zijn op de diaconieën, dan zou zij haar doel grotendeels missen. Zijn ontwerp ontketende een krachtige oppositie. Zijn tegenstanders meenden dat de overheid ingevolge de grondwettelijke scheiding van kerk en staat geen recht had zich met de kerkelijke armenzorg te bemoeien. Door de val van het ministerie-Thorbecke in 1853 moest zijn opvolger aan Binnenlandse Zaken, G.C.J.van Reenen, een nieuw ontwerp indienen. De Armenwet werd op 28 juni 1854 aangenomen en zou tot 1912 van kracht blijven.[1]

 

Door de Armenwet behielden de kerkelijke en bijzondere armbesturen hun volledige vrijheid. Er kwam wel toezicht op de burgerlijke en gemengde armbesturen. De wet schreef ook voor dat alle instellingen hun statuten moesten overleggen en jaarlijks bepaalde statistische gegevens moest verzamelen. Met de gegevens kon Binnenlandse Zaken het verslag over het armwezen mede opstellen. De wet liet het verlenen van onderstand primair over aan de particuliere instanties. Pas als die hulp tekort schoot mocht het burgerlijk armbestuur hulp geven op kosten van de gemeenten, die daartoe soms subsidie kregen van het Rijk. In de praktijk nam het aandeel van de burgerlijke armbesturen in de steunverlening steeds meer toe.[2]

In 1870 werd het domicilie geheel afgeschaft en vervangen door de bepaling dat armen steun dienden te vragen in de gemeente waar hij of zij zich bevond. De politionele armenzorg, het weren van bedelarij en landloperij, bleef een taak van het Rijk. Met ingang van 1875 werd het toezicht op het beheer van de gestichten Ommerschans en Veenhuizen overgeheveld van de afdeling Armwezen naar het ministerie van Justitie. De zorg voor krankzinnigen bleef een onderdeel van de armenzorg. De Krankzinnigenwet van 1841 bepaalde dat het doel van de opname in gestichten moest zijn: genezing van de patiënt door geneeskundige behandeling. Bestaande en nieuwe op te richten gestichten vielen nu onder het oppertoezicht vielen van de regering die de gestichten zo nodig kon sluiten. In juli 1875 werd de afdeling opgeheven en werd het armwezen een onderafdeling van de 2e afdeling Binnenlands Bestuur en Armwezen.[3]

Functies en activiteiten

De Afdeling Armwezen had taken omtrent:

- beslissing (bij KB) van geschillen over domicilie van onderstand;

- inlichtingen over domicilie van onderstand;

- geven van machtiging aan armbesturen tot aan- of verkoop van goederen en aanvaarding van legaten en donaties;

- verpleging van behoeftigen (artikel 43, wet-1854);

- verlening van toestemming aan gemeentebesturen voor verpachting e.d. van banken van lening;

- opgaven door gemeentebesturen van subsidies aan instellingen van weldadigheid;

- uitgaven van gemeenten voor verpleging in gestichten; ontslag van verpleegden;

- verlening van rijksbijdragen in de kosten van verpleging van krankzinnigen;

- verlening van machtiging tot opzending naar gestichten en beschikking op verzoeken om ontslag.[4]

Relaties
Bovenliggend niveau
Naam Periode Beschrijving
Ministerie van Binnenlandse Zaken 1832 tot 1875
Voorgangers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
Afdeling H Armwezen (BiZa) 1831-12-31
10e Afdeling Ommerschans en Veenhuizen (BiZa) 1871-01-01
Opvolgers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
2e Afdeling Binnenlands Bestuur en Armwezen (BiZa) 1875
4e Afdeling (Justitie) 1875 Het toezicht op het beheer van de gestichten Ommerschans en Veenhuizen is opgegaan / afgesplitst in de 4e Afdeling (Justitie).
Beheer
Identificatiecode van de instelling
Nationaal Archief
Publicatiestatus
Definitief
Niveau van detaillering
Gedeeltelijk
URL (permalink)
https://hdl.handle.net/10648/7a99d2cf-1b5c-401e-91e4-7a891a54c7e3
Bronnen

[1] F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag 2004) 171-172

[2] Ibidem, 172.

[3] Ibidem, 167 en 172.

[4] Ibidem, 181.