Als gevolg van de Tariefwet 1924 werd de Tariefcommissie ingesteld op 31 december 1924. Met ingang van 1 juli 1925 nam deze commissie de taak van de Raad van Beroep voor de Invoerrechten over, welke instelling bij artikel 45 van bovengenoemde wet op 30 juni ontbonden werd. Deze taak bestond uit de behandeling van beroepen ingevolge artikel 4 van de Waardewet 1906 en artikel 11 van de Wet op het Statistiekrecht. Behalve deze taak kreeg zij ook de jurisdictie over de toepassing van het tarief van invoerrechten, een terrein waarop tot dan toe de Minister van Financiën en de burgerlijke rechter bevoegd waren. Behalve beslissingen over het tarief van invoerrechten en de Tariefwet 1924 werd bij artikel 11 van deze wet aan de Tariefcommissie bovendien de taak gegeven aan de minister desgevraagd inlichtingen te geven over zaken de toepassing van het tarief van invoerrechten betreffende. Sinds de Omzetbelastingwet 1933 berustte de rechtspraak inzake omzetbelasting eveneens bij de Tariefcommissie, maar is ingevolge de wet van 8 april 1971 overgebracht naar de Belastingkamers van de Gerechtshoven. Verder zijn bij die wet de taken van de Commissie van scheikundigen voor de suikeraccijns en die van de Commissie van deskundigen voor de tabaksaccijns opgedragen aan de Tariefcommissie. Eveneens is door die wet de Tariefcommissie, welke tot dan toe onder het Ministerie van Financiën ressorteerde, onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie gebracht. De zaken werden bij beroepschrift aangebracht. Van de beslissingen van de Tariefcommissie stond geen beroep open op de rechterlijke macht, zij was bevoegd om in hoogste instantie uitspraak te doen. De Tariefcommissie is per 1 januari 2002 opgegaan in de nieuw gevormde Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam.