Overzicht relaties

Grondkamer (LNV, EZ)

Hierarchisch bovenliggend
Voorgangers en opvolgers
Beschrijving
Bestaansperiode
Begindatum
1941
Plaatsen
Tot 1997 was er in elke Nederlandse provincie een Grondkamer. Vanaf 1 januari 1998 zijn er vijf regionale grondkamers: Grondkamer Noord, voor Groningen, Friesland en Drenthe Grondkamer Oost, voor Overijssel en Gelderland Grondkamer Zuid, voor Noord-Brabant en Limburg Grondkamer Zuidwest, voor Zuid-Holland en Zeeland Grondkamer Noordwest, voor Noord-Holland, Utrecht en Flevoland
Geschiedenis

De precieze datum van oprichting van de grondkamers is niet bekend. Bij het Pachtbesluit-1941 (art. 47) werd per provincie een grondkamer ingesteld en gedefinieerd als een rechtspersoonlijkheid bezittend publiekrechtelijk lichaam. De grondkamer was de opvolger van het Pachtbureau (Pachtwet-1937, art. 59, lid 1). Dit bureau was in 1938 door de landbouworganisaties en de verenigingen van grondbezitters gesticht en door de minister van Landbouw erkend als Pachtbureau. De taak van het Pachtbureau was om goede pachttoestanden bevorderen.



De taken van de grondkamer werden ten opzichte van die van het Pachtbureau uitgebreid :

• belast met de beoordeling, goedkeuring, wijziging of nietigverklaring van pachtovereenkomsten;

• goede pachttoestanden bevorderen, met name door het geven van adviezen;

• als scheidsman optreden, indien de partijen bij een pachtovereenkomst dit gemeenschappelijk verzoeken;

• uitvoering van opdrachten, die met de beschikking over en het gebruik van landbouwgrond verband houden, als de ministers van Justitie en LNV hierom zouden vragen.

Met de Pachtwet-1958 bleven de grondkamers bestaan (art. 72) en werden de taken beperkter, omdat de minister van LNV de grondkamers aan regels bond (zie artikel 4, lid 2). Aan de grondkamers (en in tweede instantie de Centrale Grondkamer) werd de taak opgedragen om de Pachtwet uit te voeren. De grondkamers (in 1998 werd het aantal grondkamers teruggebracht

naar vijf) hadden de volgende taken:

• het preventief toetsen van de pachtovereenkomsten aan de dwingend-rechtelijke bepalingen van de Pachtwet. (De toetsing aan het algemeen landbouwbelang is onderdeel van deze toetsing. De grondkamers hebben slechts incidenteel hun goedkeuring aan

pachtovereenkomsten onthouden vanwege strijdigheid met dit belang);

• het behandelen van verzoeken ter zake van o.a. herziening van de pachtprijs;

• taxatie van de waarde van het pachtobject in verband met het voorkeursrecht van de pachter;

• een kortere duur dan de wettelijke duur van een overeenkomst;

• machtiging van de pachter tot verandering van bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte;

• machtiging van de verpachter tot het aanbrengen van verbeteringen.

De grondkamers kregen ook nog een zekere verordenende bevoegdheid.

De grondkamers waren niet onderworpen aan de instructies van de minister en waren hem geen rekenschap verschuldigd. Dit was ook onder het Pachtbesluit 1941 het geval. Toen hadden de grondkamers voor een belangrijk deel het pachtprijsbeleid en het beleid ten aanzien van de landbouwkundige toetsing van de pachtovereenkomst in handen. De minister kon enkel richtlijnen stellen, die de grondkamers, bij de beoordeling van de pachtovereenkomst, tot leidraad konden dienen. Het bezwaar, dat het pachtprijsbeleid en een gedeelte van het landbouwbeleid aan de zeggenschap van de minister werden onttrokken, werd getracht in de Pachtwet 1958 te ondervangen. De grondkamers werden aan wettelijke voorschriften gebonden, die aanmerkelijk minder speelruimte lieten dan het Pachtbesluit.

Aan de onafhankelijkheid van de grondkamers ten opzichte van de minister werd in de Pachtwet 1958 niet getornd. Op veel punten werd de positie van de grondkamers zelfs in overeenstemming gebracht met die van de rechter. Zo werd de procedure voor de grondkamer in veel opzichten van dezelfde waarborgen voor partijen voorzien als de procedure voor de gewone rechter. Ondanks hun onafhankelijkheid behoren de grondkamers niet tot de rechterlijke macht. Zij vormen dus geen rechterlijke colleges en oefenen geen eigenlijke rechtspraak uit. Hun beslissingen zijn geen vonnissen, maar administratieve beschikkingen.

Ondanks de komst van de Pachtwet 2007 zal de regeling van de grondkamers in hoofdstuk IV van de Pachtwet onveranderd worden gehandhaafd in een afzonderlijke wet.

Organisatorisch, administratief en beheersmatig zijn de grondkamers ingedeeld bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het ministerie van EZK. Er is een secretariaat voor de vijf grondkamers (en de griffie van de Centrale Grondkamer).

Functies en activiteiten

Bevorderen van goede pachtverhoudingen in Nederland, toetsen van de inhoud van pachtovereenkomsten aan de dwingend rechtelijke bepalingen van het pachtrecht, uitvoeren van een prijstoetsing en toetsen van overeenkomsten van korte duur, bepalen van verpachte waarde.

Onder pachtovereenkomst dient hier te worden verstaan: elke overeenkomst, in welke vorm en onder welke benaming ook aangegaan, waarbij de ene partij zich verbindt aan de andere partij tegen voldoening van een tegenprestatie een hoeve of los land in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw.

De totstandkoming van redelijke pachtprijzen en van landbouwkundig verantwoorde pachtverhoudingen, te bevorderen door o.a.

a. de goedkeuring van pachtovereenkomsten (Pachtwet 1958 artt. 2 en 5);

b. de behandeling van verzoeken om verpachtingen voor korte duur (Pachtwet 1958 art. 12);

c. de periodieke herziening van de pachtprijs (Pachtwet 1958 art. 19a);

d. de herziening van andere bepalingen dan de pachtprijs in een pachtovereenkomst (Pachtwet 1958 art. 33);

e. beslissen op verzoeken tot verlening van de pachtovereenkomst (Pachtwet 1958 art. 37);

f. het goedkeuren van de aanstelling van een zetboer (Pachtwet 1958 art. 65);

g. een Grondkamer kan voor haar gebied, zo nodig streeksgewijs, ten aanzien van de pachtprijs bij besluit nadere regelen vaststellen Pachtwet 1958 art. 4a).

 

 

Mandaten/Gezagsbronnen

Pachtbesluit 1941

Pachtwet 1958

Uitvoeringswet Grondkamers

Structuur

In 1941 werd in het Pachtbesluit 1941 bepaald dat de Grondkamers rechtspersoonlijkheid bezittende publiekrechtelijke lichamen zijn.

Tot 1997 was er in elke Nederlandse provincie een Grondkamer. Vanaf 1 januari 1998 zijn er vijf regionale grondkamers:

Grondkamer Noord, voor Groningen, Friesland en Drenthe

Grondkamer Oost, voor Overijssel en Gelderland

Grondkamer Zuid, voor Noord-Brabant en Limburg

Grondkamer Zuidwest, voor Zuid-Holland en Zeeland

Grondkamer Noordwest, voor Noord-Holland, Utrecht en Flevoland

De Grondkamers zijn zelfstandige bestuursorganen.

In het reglement voor de Grondkamers en de Centrale Grondkamer is de werkwijze voor Grondkamers en Centrale Grondkamer geregeld.

Relaties
Associatieve relaties
Naam Periode Beschrijving
Centrale Grondkamer 1941 De Centrale Grondkamer is de beroepsinstantie voor besluiten van een Grondkamer
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (EZ) De RVO voert het secretariaat van de Grondkamers en verleent ondersteuning
Beheer
Identificatiecode van de instelling
Doc-Direkt
Publicatiestatus
Definitief
Niveau van detaillering
Gedeeltelijk
URL (permalink)
https://hdl.handle.net/10648/ec0a2fbf-3875-4bef-8d4f-58a68d12e19d
Bronnen

Pachtbesluit 1941

Pachtwet 1958 http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002269&z=2002-04-01&g=2002-04-01

Uitvoeringswet Grondkamers http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0021912&z=2014-01-25&g=2014-01-25

Besluit van 21 mei 2007 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 26 april 2007 tot vaststelling en invoering van titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 163) en de Uitvoeringswet grondkamers https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-165.html

Reglement voor de grondkamers en de Centrale Grondkamer https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0022717&hoofdstuk=2&paragraaf=3&z=2022-01-01&g=2022-01-01 (laatst geraadpleegd 14-04-2022)

Berghuis, Corrie K.: PACHTBELEID. Institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein pachtaangelegenheden, 1945-1993. 's-Gravenhage, 1996