CC0 "No Rights Reserved" http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0
<p>Bureau West-Indische zaken had taken omtrent:</p> <p>- het bestuur van de Nederlandse West-Indische bezittingen;</p> <p>- het bestuur van de Kust van Guinea (tot 1872);</p> <p>- de daarmee in verband staande belangen van burgerlijke ambtenaren en bijzondere personen;</p> <p>- samenstelling van het bij artikel 60 van de Grondwet bedoelde jaarlijkse verslag omtrent het beheer en de staat van de bezittingen.[2]</p> <p> </p> <p>In 1875 ziet het takenpakket er als volgt uit:</p> <p>- het burgerlijk en staatkundig bestuur van de West-Indische koloniën (met uitzondering van de Financiën);</p> <p>- opstelling van het jaarlijkse verslag over het beheer en de staat van de koloniën (volgens art. 60 uit de Grondwet);</p> <p>- het verslag omtrent de uitvoering van de emancipatiewet voor Suriname.[3] </p>
<p>Bureau West-Indische Zaken kreeg bij de nieuwe bureau-organisatie in 1859 enige taken omtrent het militaire personeel toegewezen. Vanaf 1872 viel de Kust van Guinea niet meer onder de afdeling West-Indische zaken. Suriname, Curaçao en de overige eilanden kenden afzonderlijke besturen onder leiding van gouverneurs, die rechtstreeks in contact stonden met het Ministerie van Koloniën. In 1865 kwamen de door de Grondwet van 1848 voorgeschreven regeringsreglementen tot stand, die in veel artikelen onderling overeenstemden. Eerder dan Oost-Indië kregen beide gebieden een eigen vertegenwoordigend lichaam, in Suriname Koloniale Staten en in Curaçao Koloniale Raad genoemd.[1]</p>