De aanleg van de trekvaart tussen Haarlem en Amsterdam is voltooid in 1632. Beide steden hadden gezamenlijk de aanlegkosten betaald en beheerden de vaart gezamenlijk: elk het traject vanaf zijn stad tot aan Halfweg. Aanleg en beheer van de in 1657 gegraven Leidse trekvaart liepen analoog met die van de Amsterdamse. Hier lag de scheiding ook te 'halfwegen' namelijk in Lisse. Het bestuur van de trekvaarten was opgedragen aan de Commissarissen over de heerlijkheden en zandpaden, totdat in 1803 afzonderlijke Commissarissen van de trekvaarten en zandpaden werden benoemd. In 1811 namen maire en adjuncten het beheer over, terwijl na de bevrijding in 1813 de vroegere commissarissen weer in functie traden. In 1816 kwam het beheer aan Burgemeesters, in 1824 aan het College van Burgemeester en Wethouders. In 1863 tenslotte, wanneer de trekvaarten aan belang hebben ingeboet door de ernaast aangelegde spoorwegen, vond een scheiding en deling plaats van het gemeenschappelijk bezit met Amsterdam van de trekvaart. In 1864 gebeurde dit ten aanzien van de Leidse trekvaart.