Het Reglement Ideeënbus werd vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders op 25 juli en 28 november 1963 en trad in werking op 1 mei 1964. Onder Ideeënbus werd verstaan een instituut waarbij gemeentepersoneel op een daartoe beschikbaar gesteld voorstelformulier gedachten en wenken naar voren konden brengen welke tijd, materiaal, energie en plaatsruimte bespaarden, kwaliteit verbeterde, veiligheid verhoogde, methoden vereenvoudigden, arbeidsomstandigheden en werkverhoudingen verbeterden of andere belangrijke voordelen gaven. Het uiteindelijke doel was gemeentepersoneel meer werkplezier te geven en daarnaast het verhogen van de efficiency van secretarie, dienst en bedrijf. Volgens artikel 2, lid B, werd onder goedkeuring van het College van Burgemeester en Wethouders voor de Dienst Openbare Werken door de Medezeggenschapscommissie van deze dienst een afzonderlijke Sub-ideeënbuscommissie aangewezen. De Sub-ideeënbuscommissie had tot taak om ingezonden voorstellen te onderzoeken en van dit onderzoek een zakelijk verslag te maken, hetwelk aan de Centrale ideeënbuscommissie werd toegezonden. Daarnaast adviseerde de Sub-ideeënbuscommissie over het al dan niet toekennen en de grootte van een premie. Het College van Burgemeester en Wethouders nam uiteindelijk een beslissing over de ideeën en deelde die beslissing schriftelijk mee aan de voorzitter van de Sub-ideeënbuscommissie. Vervolgens werd de inzender door de voorzitter van de Sub-ideeënbuscommissie opgeroepen en kon de premie in ontvangst genomen worden. Per 1 januari 1986 werd de administratieve rompslomp rond het instituut Ideeënbus vereenvoudigd. Het College van Burgemeester en Wethouders deelde hun beslissing schriftelijk mee aan de secretaris van de Centrale ideeënbuscommissie, de inzender van het idee en de voorzitter van de Sub-ideeënbuscommissie van de tak van dienst, waarvoor het idee bestemd was, om in toepassing te worden gebracht, alsmede ter uitreiking van de beloning.