In de middeleeuwen was het platteland verdeeld in een groot aantal ambachten. Zandvoort was zo'n ambacht. Het recht om rechtspraak en bestuur uit te oefenen, was in handen van de ambachtsheer, die dit recht in leen hield van de graven van Holland en Zeeland. In de middeleeuwen waren de heren van Brederode ambachtsheer van Zandvoort. De feitelijke uitoefening van rechtspraak en bestuur was in handen van de schout, als vertegenwoordiger van de ambachtsheer, en de schepenen, als vertegenwoordiger van de bewoners. Door de Provisionele Representanten was op 6 maart 1795 een ordonnantie uitgevaardigd, waarin ondermeer het bestuur van dorpen en steden werd geregeld. In art. 1 werd aan alle ingezetenen het recht toegekend hun eigen bestuur te kiezen. Municipaliteit (=gemeentebestuur) werd de nieuwe naam voor het plaatselijk bestuur. Dienovereenkomstig vonden in Zandvoort in het voorjaar van 1795, 1796 en 1797 verkiezingen plaats voor de municipaliteit. Gedurende de Franse tijd (1810-1813) werd de maire (burgemeester) en de conseil municipal (gemeenteraad) benoemd door de prefect. Voor Zandvoort was dit de prefect van het Departement der Zuiderzee. De rechtspraak ging in 1811 naar de van staatswege opgerichte vrede- en politiegerechten. In 1816 kreeg het platteland van Holland een door de provincie ontworpen bestuursreglement.