Het rechtsgebied van Haarlem omvatte de stad en haar vrijheid. Op den duur werden verschillende zaken niet meer door de voltallige Vierschaar (Schepenbank), maar door commissarissen uit hun midden behandeld. In 1702 stelde het gerecht een ordonnantie vast op de insolvente boedels, welke in 1710 gevolgd werd door een keur op 'het stuk van praeferentie'. De Commissarissen van insolvente of desolate boedels benoemden curatoren over de insolvente, gecedeerde en geabandoneerde boedels, die aan hen of hun gecommitteerden rekening en verantwoording moesten afleggen. In de Franse tijd admitteerde het College van civiele en criminele justitie (Vierschaar of Schepenbank) de procureurs voor hun rechtbank en de Kleine Bank van Justitie en benoemde de curatoren in insolvente boedels. Tezamen met het stadsbestuur stelden zij, op voordracht van de hoofdschout, een onderschout aan. In 1811 kwamen de justitiƫle werkzaamheden aan de Rechtbank van eerste aanleg, sinds 1838 arrondissementsrechtbank.