Het Chirurgijnsgilde, ook wel Barbiersgilde genoemd, is in 1693 verenigd met het Collegium Medico-Pharmaceuticum. Dit gilde had een altaar, gewijd aan de H. Cosmos en Damianus, in de Grote Kerk aan pilaar VIII aan de zuidzijde van het Hoogkoor. Voor 24 april 1561 is een keur voor dit gilde bekend, waarin bepalingen over proef en leertijd zijn vastgelegd. Deze keur is hernieuwd op 6 december 1582 en aangevuld op 28 januari 1620. Het gilde werd bestuurd door twee gezworenen, en bezat ook een gildebeurs voor zieke en oude broeders. Na de vereniging met het Collegium Medico-Pharmaceuticum zijn op 15 maart 1700 (K en O, II, 113) vastgesteld 'Keuren en Ordonnantiƫn voor het Chirurgijnsgildt, benevens de articulen van combinatie met het Collegium Medico-Pharmaceuticum'. Een afzonderlijke keur voor het gilde bleef desniettemin nodig, daar ook de barbiers er ook nog lid van waren, zoals ook blijkt uit de aanvullingen van 21 maart 1752 (K en O, II, 121) en 26 oktober 1754 (K. en O., II, 473). Bij resolutie van 14 juli 1673 (Verv. K en O, II, 98) is bepaald, dat de 'Geadmitteerden tot 't hayr en baardscheere' zullen uitsterven en dat dit ambacht zal worden overgelaten aan de chirurgijns. Naambord van deken en vinders van het gilde is in het bezit van het Frans Halsmuseum (cat. voorw. nr. 550).