De Kamers van Arbeid waren in Nederland van 1897 tot 1923 instanties die ten doel hadden de belangen van werkgevers en werknemers in onderlinge samenhang te bevorderen, o.a. door het dienen van advies aan autoriteiten, het ontwerpen van overeenkomsten en regelingen, het voorkomen en oplossen van arbeidsgeschillen. De Arbeidsgeschillenwet 1923 hief de Kamers op. In 1897 werd de Wet op de Kamers van Arbeid goedgekeurd. In 1898 werden in Haarlem vier kamers opgericht voor de volgende bedrijven: metaal- en houtbewerkingsbedrijven, confectiebedrijven, voedings- en genotmiddelenbedrijven, drukkersbedrijven. In 1903 werd een kamer voor bloembollenbedrijven opgericht. De Kamer van Arbeid voor de Bouwbedrijven te Haarlem werd op 2 maart 1911 bij Koninklijk Besluit opgericht. De eerste vergadering vond plaats op 3 oktober 1911. De kamer bestond uit vijf vertegenwoordigers van de werkgevers en vijf vertegenwoordigers van de werknemers.