In 1898 werd de Haarlemse Gemeentelijke Duinwaterleidingsdienst opgericht. De directeur daarvan, L.W. Havelaar, had als taak om de kwaliteit van het leidingwater te controleren. Hij ging verder: ook het water uit putten en pompen in de stad werd door hem aan controle onderworpen. Inmiddels had de gemeente een Gezondheidscommissie in het leven geroepen, waarbij de burgers terecht konden met klachten over ondeugdelijke levensmiddelen. De verdachte goederen werden door de commissie ter onderzoek doorgestuurd naar het laboratorium van Havelaar. Diens assistent werd in 1903 speciaal aangesteld voor het onderzoek naar levensmiddelen, met name de controle op de melk. In 1910 viel het besluit om een aparte dienst op te richten, de in het jaar daarop - op 1 mei 1911 - tot stand gekomen Keuringsdienst voor Voedingsmiddelen, later Keuringsdienst voor Waren geheten. Al snel na de oprichting, in 1913, sloten de omliggende gemeenten Bloemendaal, Heemstede, Schoten, Spaarndam, Velsen en Zandvoort zich bij de dienst aan. Bij de inwerkingtreding van de Warenwet in 1920 kwamen 24 gemeenten onder toezicht van de dienst. Een wijziging in de gebiedsindeling bij de invoering van de nieuwe Warenwet in 1936 bracht niet minder dan 38 gemeenten onder het keuringsressort. Weliswaar gingen de gemeenten die ten noorden van het Noordzeekanaal gelegen waren naar de Keuringsdienst te Alkmaar, daartegenover kreeg Haarlem bijna alle gemeenten van de opgeheven Keuringsdienst te Leiden onder haar hoede. Met de jaren werden de taken van de keuringsdiensten steeds verder uitgebreid. Ging het aanvankelijk slechts om levensmiddelen, allengs kreeg men ook allerhande gebruiksvoorwerpen die gevaar voor de volksgezondheid zouden kunnen opleveren te onderzoeken. In 1985 was besloten om alle keuringsdiensten in Nederland onder te brengen in een Rijkskeuringsdienst van Waren. Wegens bezuinigingen werd op 1 april 1989 de Haarlemse vestiging gesloten en het rayon overgenomen door de vestiging te Amsterdam.