De Centrale Raad van Beroep oordeelde in eerste en enige aanleg over besluiten in administratief beroep genomen en over besluiten door administratieve organen genomen nadat krachtens algemeen verbindende regels optredende commissies in de zaak een advies of uitspraak hadden gegeven. In krijgstuchtelijke zaken oordeelde de rechter in ambtenarenzaken, behoudens een enkele uitzondering, niet. Het beroep kon worden ingesteld ter zake dat besluiten, handelingen of weigeringen, als hierboven bedoeld, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik had gemaakt dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid was gegeven. Bovendien kon in geval van disciplinaire strafoplegging steeds beroep worden ingesteld op grond van beweerde onevenredigheid tussen de overtreding en de deswege opgelegde straf.[1]