De 4e Afdeling had taken omtrent:
- comptabiliteit;
- staatsbegroting (vanaf 1906);
- gerechtskosten in strafzaken;
- pensioenen, onderstanden, etc.;
- onderhoud en herstelling van de gebouwen en het meubilair ten diensten van de rechterlijke colleges en kantongerechten;
- kleine onkosten van de gerechtelijke macht.[2]
De 4e Afdeling was vanaf 1909 verdeeld in vijf bureaus:
1. Bureau A. Algemene Zaken:
- samenstellen van hoofdstuk IV van de Staatsbegroting;
- de administratie van de justitiegebouwen;
- het personeel van de dienst van de justitiegebouwen (tot 1919);
- het personeel van de gerechtelijke beambten en rechtsbedienden (vanaf 1919);
- gerechtelijke kosten in burgerlijke zaken (vanaf 1919);
- toezicht op het beheer van de griffiën bij de gerechten en de door de griffiers te stellen zekerheid (vanaf 1919);
- regeling van de wachtgelden, onderstanden, schadeloosstellingen en gratificatiën (1922-1929);
- schadeloosstellingen en gratificatiën (vanaf 1930);
- het personeel van de bouwkundige ingenieurs en opzichters bij de justitiegebouwen ( 1919-1920);
- uitvoering van de voorschriften in zake de kosten van de huishoudelijke en de administratieve dienst bij de gerechten en soortgelijke instellingen (vanaf 1922).
- zaken die niet behandeld worden door de bureaus B, C, D en E.
2. Bureau B. Uitvoering van de Staatsbegroting en Boekhouding:
- algemene boekhouding;
- ordonnantieregister (tot 1930);
- aanvragen om kredietopening;
- wijzigingen van bezwaar;
- regularisaties;
- het opmaken van assignaties (tot 1930);
- aanvragen van betaling (1922-1929);
- staten van ontvangsten en stortingen;
- rekening en verantwoording van staatsuitgaven;
- jaarverslag;
- verantwoording en borgstelling van rekenplichtige ambtenaren met uitzondering van de zaken die behandeld worden bij Bureau A (1919-1922).
- verantwoording van rekenplichtige ambtenaren (vanaf 1923);
- betaalbaarstelling van vorderingen (vanaf 1932);
3. Bureau C. Traktementen, Pensioenen, Wachtgelden, etc.
- betaalbaarstelling van de traktementen van ambtenaren die onder het Ministerie van Justitie ressorteren;
- betaalbaarstelling van de wachtgelden en voor de gelden voor kosten van de huishoudelijke en administratieve dienst bij de gerechten en soortgelijke instellingen (vanaf 1922)
- kortingen ten behoeve van schuldeisers;
- verpandingen en cessies van vorderingen (tot 1930);
- verzending van ordonnanties (tot 1930);
- heffing van zegel en leges (tot 1930);
- pensioenen (tot 1919);
- wachtgelden, onderstanden, schadeloosstellingen en gratificatiën (tot 1922);
- regeling van de wachtgelden en onderstanden (vanaf 1926);
- toelagen wegens kleine onkosten aan de rechterlijke colleges, ambtenaren en aan de Raden van Beroep voor de Ongevallenverzekering (tot 1922).
4. Bureau D Verificatie:
- onderzoek van alle vorderingen;
- verantwoording en borgstelling van rekenplichtige ambtenaren (tot 1919);
- declaratieregister (tot 1930).
5. Bureau E. Gerechtskosten:
- onderzoek van de vorderingen wegens niet-dringende gerechtskosten in strafzaken;
- dringende gerechtskosten in strafzaken en dergelijke kosten in twistgedingen bij de Raden van Beroep voor de Ongevallenverzekering (Sociale Verzekering vanaf 1938), de Kamers van Toezicht op de notarissen en kandidaat-notarissen;
- verificatie van telegrammen op afrekening verzonden.[3]