Hoofdtaak van de commissie is het op zijn verzoek adviseren van de minister van OCenW over verzoeken van derden tot teruggave van voorwerpen die zich in de NK-collectie bevinden. Daarnaast kan de minister ook advies vragen ten aanzien van verzoeken tot teruggave die betrekking hebben op voorwerpen in de rijkscollectie die geen onderdeel vormen van de NK-collectie, maar niettemin door omstandigheden die direct verband hielden met het Nazi-regime in het bezit van de Staat zijn gekomen.
In navolging van buitenlandse commissies en op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer kan de minister ook onderlinge geschillen tussen particulieren aan de commissie ter advies voorleggen mits deze daar zelf om verzoeken en het geschil ook hier een voorwerp betreft waarvan de oorspronkelijke eigenaar door omstandigheden die direct verband hielden met het Nazi-regime onvrijwillig het bezit verloor.
De minister vraagt de commissie advies indien hem een verzoek tot teruggave bereikt dat past binnen de gestelde kaders. Slechts verzoeken die evident niet vallen binnen de taakopdracht van de commissie, bijvoorbeeld omdat ze geen betrekking hebben op de teruggave van cultuurgoederen die ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog zijn verplaatst, zal de minister direct zelf afdoen. Om de commissie niet nodeloos met dergelijke verzoeken te belasten is ervoor gekozen de verzoeken via de minister aan de commissie voor te leggen.
De kaders waarbinnen de commissie adviseert zijn de door de regering vastgestelde beleidslijnen terzake. Dit betreft allereerst het algemene regeringsbeleid inzake de Tegoeden Tweede Wereldoorlog zoals dat is vastgelegd in de brief van de regering van 21 maart 2000.
Daarnaast zijn er de regels die meer specifiek betrekking hebben op de teruggave van cultuurgoederen. Dat betreft in algemene zin het beleid zoals de regering dat in haar notitie van 14 juli 2000 aan de Tweede Kamer heeft kenbaar gemaakt. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Ekkart en de regeringsreactie daarop is dat beleid echter aanzienlijk aangepast. De brieven blijven zodoende van kracht en vormen samen met de aanbevelingen van de commissie Ekkart en de regeringsreactie daarop het beleidskader voor de onderhavige commissie.
De aanbevelingen die de commissie Ekkart in de toekomst nog zal uitbrengen, kunnen uiteraard tot nadere aanpassing door de regering van de benoemde beleidskaders leiden.
De adviescommissie beoordeelt een teruggaveverzoek in het licht van de genoemde beleidskaders en kan dan van oordeel zijn dat:
- het verzoek niet past binnen het mandaat van de commissie maar valt onder de gewone rechtsregels; de commissie zal dat in haar advies aan de minister neerleggen;
- het verzoek past binnen het mandaat van de commissie en derhalve voor advisering in aanmerking komt.
De overheid wil ook particulieren die onderling een geschil hebben dat betrekking heeft op een voorwerp waarover de oorspronkelijke eigenaar door omstandigheden die direct verband houden met het Nazi-regime onvrijwillig het bezit verloor, een faciliteit bieden. Bij de beoordeling van deze verzoeken van particulieren zal het advies van de commissie worden ingegeven door overwegingen van redelijkheid en billijkheid.
De tussenkomst van de minister - het is immers de minister die de particuliere geschillen aan de commissie voorlegt - is ingegeven door pragmatische redenen. De minister heeft immers voor adequate ondersteuning van de commissie zorg te dragen. Daarvoor is het noodzakelijk dat de minister op de hoogte is van het aantal adviezen dat de commissie geacht wordt uit te brengen.