De Afdeling Begrotingszaken had taken verdeeld over drie bureaus:
1. Bureau Rijksbegroting
- Miljoenennota;
- de Rijksbegroting en de begrotingen van de afzonderlijke fondsen en Staatsbedrijven; alle budgetszaken die hiermee in verband staan; dagelijks contact over begrotingszaken met verschillende departementen;
- suppletoire begrotingen; kredietopening;
- inlichting, voorlichting of voorschriften geven bij de inrichting van begrotingen en rekeningen van ministeries en staatsbedrijven;
- Comptabiliteitswetgeving;
- personeelsaangelegenheden van algemene aard voor zover daar financiële gevolgen aan verbonden zijn.
2. Bureau Gemeentefinanciën
- uitvoering van de wet van 15 juli 1929 (St. 338) ter herziening van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten en van de wet van 22 december 1933 (St. 715) tot steun aan noodlijdende gemeenten;
- uitvoering van de wet van 4 maart 1935 (St. 76) houdende voorzieningen ter zake van gemeentelijke kosten van werkloosheidszorg (werkloosheidssubsidiefonds);
- kasvoorschotten aan gemeenten;
- financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies.
3. Bureau Rijksboekhouding
- algemene boekhouding;
- opmaken van de algemene rekening van de Rijksontvangsten en uitgaven;
- verrekeningen tussen de verschillende delen van de Rijksbegroting;
- Rekeningcourant met Staatsbedrijven en andere instellingen;
- betalingen ten laste en ten bate van het Rijks door middel van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten;
- controle op de door de Bank voor Nederlandsche Gemeenten verrichte boekingen.[1]