De afdeling Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling werd opgericht in 1916. In 1918 ging de afdeling naar het Ministerie van Arbeid.[1]
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog bestonden in Nederland 32 gemeentelijke werkloosheidsfondsen. In augustus 1914 kwam minister M.W.F. Treub met een voorlopige regeling, die steun van rijkswege mogelijk maakte. In 1916 werd het Centraal Bureau Werkloosheidsverzekering ingepast in de nieuw opgerichte Rijksdienst voor de Werkloosheidsverzekering en Arbeids-bemiddeling. Het Werkloosheidsbesluit-1917 bepaalde, dat werklozenkassen uit 's Rijks kas subsidie konden krijgen, die voor de helft op de gemeenten zou worden verhaald. Rijk en gemeenten oefenden controle uit op de uitkeringen.[2]
Ook op het terrein van arbeidsbemiddeling lag het initiatief vóór 1914 bij de gemeenten waar plaatselijke arbeidsbeurzen waren opgericht. In dat jaar verscheen het verslag van een in 1909 ingestelde staatscommissie Werkeloosheid, waarin werd gepleit voor rijksbemoeienis met de arbeidsbemiddeling. Dit resulteerde nog in hetzelfde jaar in de oprichting van een Centrale Rijksarbeidsbeurs, die in 1916 werd samengevoegd met het Centraal Bureau Werkloosheidsverzekering tot de Rijksdienst voor de Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Deze dienst bevorderde de arbeidsbemiddeling zowel in Nederland als in de buurlanden en coördineerde de intergemeentelijke diensten.[3]