Willem I nam op 2 december 1813 de titel van soeverein vorst aan. Het Algemeen Bestuur der Verenigde Nederlanden werd in november 1813 opgericht. Dit bureau maakte een einde aan de zelfstandigheid die de directie Waterstaat in 1809 had verkregen.[1] De directie van de Waterstaat, Wegen en Bruggen werd ondergebracht bij het Commissariaat-Generaal van Binnenlandse Zaken. Al in januari 1814 werd echter een zelfstandige Generale Directie van de Waterstaat in het leven geroepen.[2]
Tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden was waterstaat een zaak van de provincies. Dit veranderde in de Bataafse Tijd waar vanaf 1798 een centrale administratie voor de waterstaat is. Er was zelfs een Algemene Dienst van de Waterstaat opgericht die zich later zou ontwikkelen tot technisch-wetenschappelijk orgaan. Deze dienst werd onder meer belast met de voorbereiding van plannen voor grote projecten. Naast deze dienst bleven de diensten in de provincies ook fungeren.[3]
De Staatsregeling van 1801 voerde het beginsel in van toezicht door het centrale bestuur op de lagere overheden (provincies en waterschappen). Deze opzet komt globaal ook terug in de Grondwet van 1815 waarin staat dat het Rijk rechtstreeks beheer heeft over waterstaatswerken die van landelijk (boven-regionaal) belang waren. De Koning had oppertoezicht op lagere waterstaatscorporaties voor zover dat in het algemeen belang nodig was. In de Bataafse tijd had het Rijk veel waterstaatswerken van de gewesten overgenomen, waaronder werken die niet van nationaal belang waren. Door middel van Artikel 117 uit de grondwet konden deze werken overgeheveld worden naar de provincies.[4]
Door het ontbreken van een centraal bestuur tijdens de Republiek was het dijkbeheer van de grote rivieren slecht onderhouden. Na de Staatsregeling van 1798 kon hier effectief tegen worden opgetreden. Het dijkbeheer werd in het Rijk geregeld vanuit de 'Publicatie, houdende bepalingen omtrent een algemeen Rivier- of Waterregt over de Rivieren of Stroomen deze Republiek'.[5] Vanaf 24 februari 1806 beoogde deze publicatie een gecoördineerde verdediging van de rivierdijken en bevatte bepalingen die de bevaarbaarheid moesten handhaven. Zo mocht zonder vergunning van het Rijk geen enkel werk worden ondernomen, dat nadeel zou kunnen opleveren voor de waterafvoer of de scheepvaart. Het reglement, nadien herhaaldelijk aangevuld, zou van kracht blijven tot de Rivierenwet van 1908, die de vergunning van rijkswege handhaafde.’[6]
Daarnaast betekende de regering van Willem I een hoogtepunt in de staatsaanleg van belangrijke kanalen, zoals het Groot Noordhollands Kanaal, het Kanaal door Voorne, de Zuid-Willemsvaart en het kanaal Gent-Terneuzen.[7]
Verder was Willem I ervan overtuigd dat de aanleg van grote wegen het onderlinge verkeer tussen de rijksdelen zou stimuleren, de handel zou bevorderen en aldus zijn Verenigd Koninkrijk tot een echte eenheid zou laten uitgroeien. In de Franse tijd werden enkele wegen op Nederlands grondgebied, die de integratie met het keizerrijk tot stand moesten brengen, tot 'routes impériales' verheven. Ook waren voor militaire doeleinden enige verharde wegen aangelegd. Willem I was ervan overtuigd dat de aanleg van grote wegen het onderlinge verkeer tussen de rijksdelen zou stimuleren, de handel zou bevorderen en aldus zijn Verenigd Koninkrijk tot een echte eenheid zou laten uitgroeien.[8]