De hoofdafdeling had taken omtrent:
-Behandeling van aangelegenheden, verband houdende met de uitvoering van de Jachtwet 1923, van de Mollen, egels- en kikvorsenwet 1917 en van de Nuttige dierenwet 1914;
-Het geven van voorlichting over de voor de land-, tuin- en bosbouw en de voor de jacht schadelijke en nuttige in het wild levende gewervelde dieren, met uitzondering van de muizen, ratten, muskusratten en de vissen;
-Het treffen en door derden doen treffen van maatregelen, welke nodig werden geacht ter bestrijding en voorkoming van schade aan de land-, tuin- en bosbouw en de jacht door de in het wild levende gewervelde dieren, met uitzondering van de muizen, ratten, muskusratten en de vissen;
-Het treffen en doen treffen van maatregelen ter bevordering van het behoud van niet schadelijk wild; het plegen van overleg en het onderhouden van contact met het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in zaken, betrekking hebbende op de door genoemd Ministerie uit te voeren Vogelwet;
-Het door andere instellingen doen verrichten van wetenschappelijk onderzoek, betrekking hebbende op de in het wild levende gewervelde dieren, met uitzondering van de muizen, ratten, muskusratten en de vissen; de verhuring van het genot van de jacht op de terreinen, in beheer bij het Staatsbosbeheer en bij andere onder het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening ressorterende diensten en instellingen.[1]