De staatsalmanakken geven tot circa 1910 aan dat het Kabinet taken had omtrent zaken van geheime aard. Vanaf 1910 tot 1940 waren dat de volgende taken:
- aangelegenheden betreffende het personeel van de vreemde gezantschappen;
- opmaken van besluiten betreffende de benoeming, ontslag en verlof van het personeel van de Nederlandse Gezantschappen;
- buitengewone zendingen;
- ridderorden;
- geheim archief;
- behandeling en bewaring van cijfers;
- audiëntie-aanvragen;
- buitenlandse reizen van Leden van het Koninklijk Huis en de bezoeken van vreemde vorstelijke personen aan Nederland;
- cijferschrift.[2]