De Mijnraad werd op 28 juni 1902 door de toenmalige minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid geïnstalleerd. De raad was en is gevestigd te 's-Gravenhage en bestaat uit ten hoogste 10 leden, alsmede een secretaris. De leden werden voor vier jaar door de Kroon benoemd. Een instructie regelde de werkzaamheden van de raad en zijn secretaris. Eveneens is een reglement van orde voor de vergaderingen van de raad opgesteld (KB 25-4-1913, Stb. nr. 139).
De Mijnraad had en heeft tot taak de minister van Economische Zaken (hierna: de minister) desgevraagd te adviseren in alle zaken het mijnwezen betreffende. De Mijnraad is verplicht, alvorens zaken openbaar te maken, toestemming te vragen van de minister en jaarlijks voor 1 juli verslag van haar werkzaamheden uit te brengen. De leden kan geheimhouding worden opgelegd, dienen zich te onthouden van stemming in zaken die hen of bloedverwanten tot in de derde graad persoonlijk aangaan en mogen geen besluiten nemen als niet minimaal 4 leden aanwezig zijn. Ter ondersteuning van zijn werkzaamheden wordt de raad bijgestaan door een secretariaat.
De Mijnraad hield tevens toezicht op en adviseerde ten aanzien van verbetering in de bedrijfsvoering van het Staatsmijnenbedrijf. De raad was bevoegd om de directeur van de Staatsmijnen en andere personen of colleges uit te nodigen voor het bijwonen van de raadsvergaderingen of het verstrekken van inlichtingen, alsmede tot het rechtstreeks corresponderen met de minister, de directie van de Staatsmijnen en andere personen en colleges.
In 1904 beschikte de Mijnraad afwijzend op een voorstel van de minister om aan de raad het advies op te dragen in gevallen van beroep van derden tegen voorschriften van de Ingenieur der Mijnen. Het ministeriële voornemen om hiervoor deskundigen aan de raad te verbinden vond geen steun. Wel wenste de raad om -waar deze het nodig achtte, en zonder verdere machtiging van de minister- zo in gevallen van beroep de raad werd gehoord, zich te laten voorlichten door Nederlandse of buitenlandse deskundigen.
In 1912 werd een proef genomen met een nadere onderverdeling van de raad in subcommissies voor algemene zaken, technische zaken en financieel-economische zaken. Tot 1940-1945 traden er echter geen wezenlijke veranderingen op in de organisatie of het takenpakket van de raad.
Bij Koninklijk Besluit van 29 maart 1945 werd een tijdelijke Mijnraad ingesteld. Deze viel rechtstreeks onder de minister van Sociale Zaken en bestond uit 3 leden. De taak en instructie van de tijdelijke Mijnraad werden slechts in geringe mate uitgebreid. Door de minister werd de tijdelijke Mijnraad, gevestigd te Heerlen, ook belast met de afwikkeling van financiële hulp aan de mijnen; een taakaspect dat voordien aan de Regeringscommissaris voor de Limburgse Mijnindustrie was opgedragen. Bij Koninklijk Besluit van 15 september 1945 nr. 13 werd de tijdelijke Mijnraad opgeheven. Het archief werd overgebracht naar de Mijnraad te Den Haag. Na de bevrijding nam de Mijnraad haar werkzaamheden weer op. Ruime aandacht werd in dat jaar geschonken aan de wijze waarop verandering diende te worden gebracht in de organisatie en de werkwijze van de raad. Door de secretaris en een tweetal oud-leden werden wijzigingsvoorstellen geformuleerd, die pleitten voor een uitbreiding van het ledental van de raad, een splitsing van de raad in gespecialiseerde afdelingen en een versterking van het secretariaat. Deze wijzigingen werden niet geëffectueerd.
In 1956 intensiveerde de toezichthoudende taak van de Mijnraad. De raad zetelde toen in Heerlen in hetzelfde pand als DSM. In 1966 werd de Staatsmijnen echter een NV en hield de toezichthoudende taak van de Mijnraad op. In 1970 werd de Wet houdende regeling betreffende de Mijnraad uitgevaardigd, waarin de taken van de raad werden vastgelegd. Door deze wet intensiveerde de samenwerking met het ministerie van EZ. De wet van 1970 werd in 2002 vervangen door de Mijnbouwwet. In deze wet zijn de taken van de raad verwoord in §6.1, artikel 105-112. Verschillen tussen de wetten zijn o.a. dat in de Mijnbouwwet veel meer geregeld wordt dan alleen het taakveld van de Mijnraad en dat de leden van de raad niet meer door de Kroon worden benoemd, maar door de minister.
De Mijnraad fungeert nog steeds als adviesorgaan van de Minister van Economische Zaken en Klimaat