Overzicht relaties

Hierarchisch bovenliggend
Voorgangers en opvolgers
Identiteit
Parallelle namen
Departement van den Waterstaat en der Publieke Werken
Beschrijving
Bestaansperiode
Begindatum
1815
Einddatum
1819
Geschiedenis

Willem I richtte in september 1815 enige nieuwe departementen op, waaronder het ministerie van Waterstaat en Publieke Werken. Onder de minister werkten een secretaris-generaal en vijf commissarissen. Zij hadden specifieke taken, zoals bruggen, wegen, rivieren, kanalen, havens, landsgebouwen (vanaf eind 1815) en koninklijke paleizen. In 1816 werd de Raad van Waterstaat in het leven geroepen: dit orgaan, onder voorzitterschap van de minister, kreeg als taak alle belangrijke nieuwe projecten te onderzoeken. De Raad heeft alleen gedurende de eerste jaren naar behoren gefungeerd en werd daarna sporadisch bijeen geroepen.[1]

Naast de departementale organisatie fungeerde de eigenlijke waterstaatsdienst die vanaf 1816 de benaming ‘Corps Ingenieurs van de Waterstaat en der Publieke Werken’ kreeg. Na de grondwetsherzie­ning van 1848 werd de naam veranderd in 's Rijks Waterstaat. Het organisatiebesluit van 1819 onderscheidde twee categorieën ingenieurs:

a) in algemene dienst verbonden aan het ministerie

b) werkzaam in de provincies.

De provincies werkten formeel onder het ministerie dat ook hun salaris betaalde, maar zij werkten in opdracht van de provinciale besturen. In elke provincie gaf een hoofdingenieur leiding aan enige arrondissementsingenieurs. Zij werkten op hun beurt met lagere geëmployeerden als opzichters en beambten, zoals sluis- en brugwachters. De hoofdingenieur correspondeerde met het ministerie via de provinciale gouverneur en vanaf 1850 via de commissaris van de Koning. In uitzonderingsgevallen werd er rechtstreeks met het ministerie gecorrespondeerd.

Het korps werd in de regel geleid door twee (hoofd)inspecteurs. Als zodanig fungeerden in de eerste kwart van de negentiende eeuw erkende waterstaatkundigen als J. Blanken en A.F. Goudriaan. In het derde kwart de fungeerde L.J.A. van der Kun als hoofdinspecteur. Hoofdinspecteurs waren dan ook de belangrijkste adviseurs van de minister. Het ministerie voerde de beleidstaken uit, terwijl het korps met uitvoerende taken werd belast. Vrijwel alle werken werden door Waterstaat in het openbaar aanbesteed. In 1817 werd een aanbestedingsreglement vastgesteld, dat ruim honderd jaar van kracht bleef.[2]

Rijksingenieurs werkten soms tegen een vergoeding voor de provincies. Met het Koninklijk Besluit van 17 december 1819 was een groot aantal zeeweringen in beheer en onderhoud overgedragen aan de provincies die hiervoor de Rijksingenieurs inzetten. Toezicht op droogmakerijen, indijkingen en verveningen behoorden volgens de Grondwet van 1815 ook tot de competentie van de provinciale besturen en niet tot het werkterrein van de waterstaatsdienst. Bij grote projecten als de Haarlemmermeer en de Zuidplas waren ingenieurs van de waterstaat ook nauw betrokken als lid van de commissie van beheer.[3]

Voor verveningen en ontgrondingen was tot 1895 koninklijke goedkeuring vereist. Projecten van landaanwinning mochten eveneens alleen worden ondernomen na toestemming bij Koninklijk Besluit. Verzoeken daartoe bereikten via de provinciale besturen de met de Waterstaat belaste minister, die de plannen beoordeelde en meestal nadere voorwaarden stelde. Ook een deel van de werkzaamheden rondom de landsgebouwen zou tot 1922 in handen zijn van waterstaat.[4]

Rijkswaterstaat hield toezicht op het rivierbeheer door middel van reglementen. Het eerste reglement was 'op de correspondentie bij ijsgang en hoog opperwater' daterend uit 1814, en werd later ook aangeduid met de term 'bijzondere riviercorrespondentie'. Het bevatte voorschriften voor het nemen van maatregelen door dijkbestu­ren en regelmatige rapportage daarover via de ingenieurs van de waterstaat aan het departe­ment. Het werd sindsdien meerdere malen aangepast.[5]

Onder de regering van Willem I werden de rijkskanalen en de rijkswegen tot staatsonderne­mingen omgevormd. Er werden tol-, sluis- en bruggelden geheven die winst opleverden. Deze financiële aspecten waren echter niet in beheer bij Waterstaat zelf, maar bij Financiën en het Amortisatiesyndi­caat (1823-1841).[6]

 

Functies en activiteiten

Het Ministerie van Waterstaat en Publieke werken hield zich bezig met:

- het beheer en de directie van alle waterwerken, zeehavens, reden, rivieren, schorren, duinen, dijken, sluizen en andere werken waarvan de kosten van aanleg en onderhoud geheel of gedeeltelijk betaald worden van de algemene schatkist;

- toezicht houden over alle zee-of rivierwater kerende dijken, sluizen en andere waterwerken die door colleges, gemeenten of particulieren bekostigd en beheerd worden (en die van groot en algemeen belang zijn);

- het beheer en toezicht over alle wegen, bruggen en kanalen, welke geheel of gedeeltelijk betaald worden van de algemene schatkist (1815-1817);

- het beheer en de directie van de koninklijke paleizen en publieke gebouwen;

- toezicht over alle objecten van groot en algemeen belang, en objecten die de koning nuttig oordeelt aan het departement op te dragen.[7] 

Relaties
Voorgangers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
Generale Directie van Waterstaat, Bruggen en Wegen 1815-09-01
Opvolgers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Waterstaat 1820-01-01
Beheer
Identificatiecode van de instelling
Nationaal Archief
Publicatiestatus
Definitief
Niveau van detaillering
Gedeeltelijk
URL (permalink)
https://hdl.handle.net/10648/ed351ca9-8ae4-4672-9589-45d25136fa8f
Bronnen

[1] F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag 2004) 446.

[2] Ibidem, 447 en 450.

[3] Ibidem, 451.

[4] Ibidem, 452 en 456.

[5] Ibidem, 450-451

[6] Ibidem, 453.

[7] E.A.B.J. ten Brink en C.W.L. Schell, Geschiedenis van de instellingen en taken van de Rijkswaterstaat 1814-1982 (Winschoten 1983) 5.