De Verzekeringskamer oefende toezicht uit op het particuliere levensverzekeringbedrijf; de verantwoordelijkheid bleef berusten bij de ondernemingen, de Staat was niet aansprakelijk. De Verzekeringskamer was bevoegd, in het belang van de verzekerden, aan de verzekeraars adviezen te geven. Bij niet-opvolging van dat advies kon publicatie volgen. De verzekeraar kon zich bij de Kroon tegen de publicatie verzetten. De Kroon besliste, de Raad van State gehoord. De verzekeraars moesten aan de Verzekeringskamer inlichtingen verschaffen. De Verzekeringskamer had uitgebreide enquête-bevoegdheden. Zij speelde een rol bij de overdracht van portefeuilles en had de leiding bij de behandeling van de maatschappijen ten aanzien waarvan door de rechter werd bepaald, dat zij bijzondere voorziening behoefden.
Tevens was aan de Verzekeringskamer de bevoegdheid verleend om van het verbod van het afsluiten van bouwkasovereenkomsten ontheffing te geven.
Houdende vaststelling van een regeling betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, diende de Verzekeringskamer de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van advies ter zake van in deze wet genoemde aangelegenheden, de bedrijfspensioenfondsen betreffende, en was zij belast met de uitoefening van een zeker toezicht op deze instellingen.
De taak welke de Verzekeringskamer was opgelegd bij de Pensioen- en Spaarfondsenwet 1952 bestond in het geven van adviezen aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in de in deze wet genoemde gevallen en het uitoefenen van toezicht op de pensioenfondsen. Voor de uitvoering van de taken, bij of krachtens deze wet en de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds aan de Verzekeringskamer opgelegd, waren aan de Verzekeringskamer deskundigen op sociaal-economisch gebied toegevoegd. Bij de Wet van 16 september 1954, houdende invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds, was het toezicht van de Verzekeringskamer op dit pensioenfonds geregeld.
Tevens trad de Verzekeringskamer op als adviseur van de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en als toezichthoudend lichaam op de in dit besluit bedoelde bemiddelende organen. [1]